1701-1800

1730: Bij Bastiaan Borghouts in het dorp Achel was een brouwerij en afspanning.

In zijn uitgave “De betwiste meting van Achel in 1730” gaf Dr. Jos Molemans duidelijk aan: weduwe Bastiaen Borghouts voor het tappen van bier en andere gedistilleerde waters, logeringe van carren, peerden en andersints. In ieder geval waren er in het dorp van Achel dus diverse gelegenheden om te overnachten.

Bron: Het boek “Hamont.
De geheimen van zijn brievenpost.
Achel op een kruispunt van
de diligences” auteurs Guido Tijskens
en Luk Van de Sijpe, pag 15, Achel.

Na den vrede van Utrecht kwam op het einde van 1713 de Heer Jozeph Goupy, heer van Verstreek en Quabecq als afgevaardigde der Fransche posterij naar Holland.
Dit verdrag was de hernieuwing der wederzijdsche verbintenissen, vastgesteld en aangegaan bij het eerste verdrag van 1669.
Amsterdam voldeed bij die gelegenheid den achterstand voor de jaren toen het opgehouden had te betalen en ontving daarvan kwijting. Zooals wij gezien hebben konden de overige steden van Zuid-Holland ook tot die overeenkomst toetreden mits eveneens den achterstand betalende.
Rotterdam had eene gunstige uitzondering gemaakt op de overige steden, was eerlijker geweest en had niet opgehouden te betalen. Voor haar ging het oude contract door en zij trad eerst in 1730 tot het nieuwe toe.
Nu hoopten de Fransche postadministrateuren, dat de overige Zuidhollandsche steden het voorbeeld van Rotterdam en van Amsterdam zouden volgen en gingen met ongeëvenaarde lankmoedigheid jarenlang door met het bestellen der voor haar bestemde brieven. Zij rekenden echter mis, geen betaling van den achterstand geschiedde, en daarom zonden zij in den zomer van 1731 een gemachtigde naar den Haag.
Den 2 Juli 1731 gaf André Hercules, kardinaal van Fleury, minister van Staat, groot aalmoezenier der Koningin, grootmeester en superintendant-generaal der posterijen te Fontainebleau volmacht aan Joseph Goupy, Heer van Vertreich en Quabec tot de behandeling dier aangelegenheid in Holland.
Goupy werd gekwalificeerd om met de in functie zijnde postmeesters van den Haag, Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden en Middelburg en met de erven hunner voorgangers
vanaf 15 Juli 1691, eene afrekening te bewerkstelligen entevens tot eene regeling met deze te komen, indien de genoemde steden toetraden tot het tractaat van 1714.
Goupy liet zijne uitnoodiging tot liquidatie vergezeld gaan van de bedreiging, dat indien hij geen voldoening op zijn mandaat verkreeg de Fransche post genoodzaakt
zou zijn de brieven uit Holland komende „op te houden, te diverteeren, of buyten addres te houden. De postmeesters der betrokkene steden waren alles behalve tevreden met dit optreden. Inzonderheid lieten de heeren P. van Assendelft, D. P. van Assendelft en J. van Assendelft van het Antwerpsche en Fransche kantoor in den Haag hun protest hooren bij Schout en Burgemeesteren van ’s Gravenhage, wien zij dit schriftelijk den 17 September 1731 overhandigden.

De postmeesters van ’s Gravenhage en de andere betrokken steden hielden verschillende conferenties met Goupy, eene zelfs ten huize en in bijzijn van den Franschen
ambassadeur, den Markies van Fénélon en van een hoog geplaatst lid der regeering.
Overeenstemming werd evenwel niet verkregen.

Verder werd daarin het volgende geval aangehaald:
In 1712 was een geschil gerezen tusschen den Brusselschen postmeester Jauppain en de Haagsche postmeesters Dedel en Assendelft. De laatsten weigerden de Brabant-
sche post te betalen voor de door deze laatste vervoerde brieven.
De Raad van State, in de aangelegenheid betrokken, maakte op het rapport van den Tresorier Hop uit, dat Jauppain gerechtigd was, de brieven voor den Haag achter
te houden, indien de postmeesters dezer stad zich niet aan denzelfden regel onderwierpen als die der andere steden.
Zelfs Amsterdam, dat door het contract van 1669 gebonden was geweest, vond het later zoo onbillijk, dat het zich in het jaar 1692 niet langer daaraan wilde houden. Deze
stad liet zich evenwel in 1714 overhalen tot het sluiten van een nieuw contract, dat in vele opzichten nog nadeeliger conditiën bevatte.
De zaak bleef nog steeds hangende en was in 1739 nog niet beslecht
De Raadpensionaris bracht den 17 Maart 1739 een missive in de Vergadering, geschreven door den ambassadeur Van Hoey, rakende de instantien van de pachters der posterijen in Frankrijk omtrent de oude vordering tegen de postmeesters der Hollandsche steden. De heer Amelot had den ambassadeur over dit punt onderhouden en hem verzocht de postmeesters der betrokken steden te noodzaken mede te gaan met het contract van de stad Amsterdam, indien men wilde vermijden, dat zij ophielden de brieven naar de voornoemde steden te laten afgaan.
De zaak werd commissoriaal gemaakt, doch ik vond geen aanwijzing dat daarop tot in het jaar 1746 eenige beslissing werd genomen en daar de posterijen spoedig daarna in eene nieuwe phase traden, en van het particulier domein overgingen op algemeen domein, toen ze van de steden op den prins kwamen en door dezen aan het land werden opgedragen, hebben wij geen verder onderzoek hiernaar ingesteld.

BIEMA

1731: In Oudshoorn werd Ary Verstraeten aangesteld op 12 september 1731 door de “Postsociëteit” als brievengaarder (commies) en zetelde, zoals bekend, in de herberg “De Prins van Oranje”. Deze plaats was door de Postsociëteit aangewezen als “Algemeen Verwisselkantoor van de Postsociëteit”. De Postsociëteit verzorgde het rit Oudshoorn – Hamont (België). In de herberg werden de poststukken gesorteerd en weer verder vervoerd. De dienst was overigens zeer eenvoudig, registers werden niet bijgehouden, de brievengaarder Verstraeten kon amper schrijven. Een commies had nu niet bepaald een ingewikkelde taak, want veelal hadden de postmeester uit de plaats van afzending de brieven reeds in pakketjes gebonden. Zijn voornaamste werk was dan ook misschien wel om de losse brieven, welke hij ontving uit de tien omliggende dorpen in de buurt van Oudshoorn, te sorteren en te bezorgen. Voor deze werkzaamheden kreeg hij een bedrag van 1300 gulden per jaar van de heren postmeesters.


Bron:
N. Nieumeijer

1733: Mr. Willem Gerrit Dedel was het eenig kind van den burgemeester Jan Dedel en van Anna Maria Hudde.
Hij was geboren te ’s Gravenhage den 30 Maart 1675, en is overleden te Leiden den 22 Januari 1715.
Hij is geweest secretaris, president, schepen en raad van Amsterdam en postmeester der posterijen op Duitschland, Italië en Frankrijk.
Den 5 Januari 1702 huwde hij te Amsterdam Susanna Sophia van de Blocquerie, geboren
te Amsterdam 6 Maart 1675, overleden aldaar 30 Juli 1733.
In 1669 teekende Christiaan Constantin Rumpf als gezantschapssecretaris der Hoog Mogenden te Parijs een tractaat met de Fransche directie der post op den vreemde.
Dit verdrag werd stipt nagekomen tot in 1688.
Tegen het einde van dit jaar gaven de Haagsche postmeesters het slechte voorbeeld, spoedig daarop gevolgd door die van Dordrecht, Haarlem, Delft en Leiden. Gebruik makende van den toen heerschenden oorlogstoestand (den 9-jarigen oorlog) weigerden zij te betalen, terwijl de Fransche post volgens hare bewering trouw doorging
met de verzending tot aan het Kuipersveer der brieven bestemd voor Holland.
Na het beëindigen van den oorlog door den vrede van Rijswijk in 1697, deed de toenmalige ambassadeur. De Bonrepos, stappen bij Hove Groot Mogenden om betaling van den achterstand te verlangen, doch de naar aanleiding der Spaansche erfopvolging opnieuw ontbrande oorlog verijdelde zijne pogingen.

Bron:
Biema

27 mei 1735:
Sibilla Ortelli, de jonge weduwe die een maand eerder ook haar moeder verloor, hertrouwde snel met zekere Mathijs van den Dungen.

Hij was mogelijk een der knechten en wordt vanaf dan ook als pachter vernoemd. Ook zijn afkomst konden we nog niet verder traceren. Hij was zeker afkomstig uit de regio Den Bosch. Hun huwelijksvoorwaarden werden in de schepenboeken geregistreerd op 27 mei 1735. De trouw werd zonder datering in het kerkboek ingeschreven als laatste akte van 1735. Het jonge gezin bleef nog een paar jaar als pachters op Beverbeek wonen en baatte er de herberg annex posthuis verder uit.

1735: Testament wed. Ortelli (kerkarchief. Hamont-Achel)

Bron: Het boek “Hamont.
De geheimen van zijn brievenpost.
Achel op een kruispunt van
de diligences” auteurs Guido Tijskens
en Luk Van de Sijpe, pag 13-14  Achel.

1735: Het waren de pachters van Achels Beverbeek die de afspanning uitbaatten.

De oudste naam die we in dat verband aantreffen is de Italiaans klinkende familienaam Ortelli. In het kerkarchief van Achel vonden we een verloren gewaand testament van pastoor Theunisen. In de akte schrijft de pastoor op 23 april 1735 geweest te wesen op Beverbeeck, Posthuys en pagt hof gelegen onder de jurisdictie en parochie van Achel om er het testament op te maken van Joanna Teultiens, de weduwe Ortelli.

Bron: Het boek “Hamont.
De geheimen van zijn brievenpost.
Achel op een kruispunt van
de diligences” auteurs Guido Tijskens
en Luk Van de Sijpe, pag 13,  Achel.

1737: De diligenceverbinding tussen ’s-Hertogenbosch en Maastricht zou in het begin van de 18de eeuw een grondige hervorming ondergaan.

Den Bosch kende in die tijd een zeer druk postverkeer. Tussen 1702 en 1737 bracht het stadsbestuur van ’s-Hertogenbosch alle op haar stad rijdende bodediensten samen in één stadsbedrijf. De door de stad aangestelde postmeesters moesten voor hun ambt betalen maar maakten meteen ook deel uit van het stadsbestuur. Jaar na jaar deelden ze, na aftrek van de onkosten, in de winsten. Het diligencetraject Den Bosch-Maastricht kreeg in de zogenaamde groote heide tussen Eindhoven en Grevenbroek vier posthutten. Achels Beverbeek kreeg nu een voorname plaats in deze route.
De stad ’s-Hertogenbosch ijverde ook in de aanleg van nieuwe wegen en kanalen.

Bron: Het boek “Hamont.
De geheimen van zijn brievenpost.
Achel op een kruispunt van
de diligences” auteurs Guido Tijskens
en Luk Van de Sijpe, pag 50, Hamont.