1601-1700

1654: De troepen van de Hertog van Lorreinen in dienst van de Spanjaarden, brandden in het begin 1654 een groot gedeelte van het stadje Hamont af. Voor het einde van het jaar timmerde Jan de jonge, genaempt Hermans, even buiten de Achelse poort een nieuw huis in elkaar. In 1659 trouwde op die plaats zijn zoon Hendrick Hermans, alias den cuijper (hij maakte de kuipen of biertonnen voor zijn brouwerij) met Heylke Bull, een meisje van binnen de wallen. In 1688 zeker, maar vermoedelijk al vanaf de bouw van hun huis, kwam in de afspanning bij de brouwerij de post tussen Den Haag en Maastricht aan en werd deze in beide richtingen verdergezet. In de burgemeestersrekeningen van Hamont konden we een aantal vermeldingen vinden van briefzendingen.

Bron: Het boek “Hamont. De geheimen van zijn brievenpost. Achel op een kruispunt van de diligences” auteurs Guido Tijskens en Luk Van de Sijpe, pag 22, Hamont.

In 1654 vertrok er elke dinsdag en vrijdag een postrit vanuit Rotterdam over Dordrecht met brieven voor Maastricht, Luik en Aken.

Het boek “Hamont. De geheimen van zijn brievenpost. Achel op een kruispunt van de diligences” auteurs Guido Tijskens en Luk Van de Sijpe, pag 12 Hamont.

1658: KEIZERLIJKE POST DEN HAAG
De staf der postbeambten was toenmaals niet heel omvangrijk, want wij vonden dat Hun Hoog Mogenden den 21 December 1677
aan de drie postmeestersknechts en de 22 ordinaris boden van de Generaliteit elk 25 gulden fooi voor het aanstaande Nieuwjaar toedachten.
Verder had de Generaliteit drie postmeesters, die sedert 27 Februari 1658, elk jaar voor
extra ordinaris diensten eene extra belooning van ƒ18 elk ontvingen.
In 1678 verzochten de drie postmeesters om bij het overlijden van een hunner, ééne betrekking af te schaffen, zoodat
dan slechts twee postmeesterschappen zouden overblijven.
Dit verzoek werd toegestaan, zoodat de Generaliteit later slechts twee postmeesters behield.
De vroedschap der stad ’s Gravenhage benoemde in het voorjaar van 1682 den minderjarigen zoon van Jan Hudde Dedel
tot postmeester van den Haag.
Deze heette Willem Gerrit Dedel en werd een zeer invloedrijk personage.
De Prins van Thurn & Taxis werd officieel van deze benoeming in kennis gesteld en in een schrijven
van 7 Juni 1682 aan de Magistraten beloofde hij even welwillend te
zullen zijn tegenover den nieuwen functionaris, als hij tegenover diens voorganger was geweest.
Hij eindigde zijn epistel met de woorden:
„Et comme le sieur Bors, mon commis de Ruremonde
„vient par mes ordres d’arrester un accocd a eet efFet
„avec son pere. (Jan Hudde Dedel, die voor zijn minderjarigen zoon optrad) que vous avez ratifié, vous ne deviez
„nullement doubter de la sincérité de mes intentions.”

Bron:
Biema

1659: Langzamerhand kwamen de grootere steden op het denkbeeld om boden aan te stellen tot het vervoer van brieven langs verschillende routen. Deze moesten een som als borg stellen voor de goede bezorging der hun toevertrouwde zendingen, want in den beginne reisden zij alleen persoonlijk. Later werden ook in eenige steden overheden van boden aangesteld, die voor plaatsvervangers zorgden, indien de boden door de een of andere oorzaak verhinderd waren hun dienst waar te nemen. Zonder toestemming van den Magistraat mocht het briefporto niet verhoogd worden. Het vervoer te water, dat lang een groote plaats in het verkeer had ingenomen, bleek langzamerhand niet meer te voldoen, als niet vlug genoeg zijnde voor de brieven-posterij.
Iedere stad, die vroeger eigen boden had, richtte nu eigene postkantoren op, meestal verscheidene voor de verschillende routen, en stelde daarbij eigen beambten aan met karren en paarden. De stad trok rijke inkomsten uit het vervoer der post

Wij zijn nu in de gelegenheid het een en ander mede te deelen omtrent de eerste geregelde postverbinding door een bode te paard onderhouden tusschen de twee belang-
rijkste steden van de Republiek der Vereenigde Nederlanden Amsterdam en ’s Gravenhage.
Een document, dat in het Haagsch gemeente-archief berust, licht ons in omtrent de bepalingen, die werden vastgesteld ter verzekering van den geregelden postdienst tusschen de twee genoemde steden en de verplichtingen, waaraan de bode te paard zich te houden had.

AFSPRAKEN
Op den 29 Juli 1659 werd een zekere Adriaen van Bergen door de burgemeesters van den Haag aangesteld tot postmeester, of zooals men het toen nog noemde tot bode te paard tusschen Amsterdam en den Haag.
Een nauwkeurige gedragslijn werd voorgeschreven onder leiding van de Amsterdamsche burgemeester Andries de Graeff.
1-De brieven, die men wenschte te verzenden, moesten bezorgd worden, ter plaatse door de vroedschap aan te wijzen.
2- De brieven moesten aldaar gepakt worden in een valies of leeren zak, opdat ze onbeschadigd overgebracht zouden kunnen worden.
3- Elken avond ten half tien als de boom gesloten werd, moest een bode te paard van Amsterdam naar Haarlem rijden. Aldaar moest hij afstijgen en te voet langs den
Singel gaan, alwaar hij een boot gereed zou vinden om hem over het Spaarne te zetten. Aan de overzijde bij de Houtpoort stond dan een frisch paard gereed, waarmede hij tot Lisse moest rijden.
Te Lisse moest de Amsterdamsche bode zijn Haagschen Collega afwachten om hunne respectieve brievemalen te verwisselen. Was dit geschied dan moest de Amsterdam-
mer de terugreis naar Amsterdam aanvaarden, alwaar hij niet later dan te vijf uur in den morgen mocht aankomen.
4- De Haagsche bode moest elken avond met klokslag tien uren den Haag verlaten, en was gehouden daar terug te zijn tegen vijf uur in den morgen.
Zoodra de boden de plaats hunner bestemming bereikt hadden, moesten de pakketten geopend en de inhoud met den meesten spoed besteld worden.
5- Het briefport voor elken enkelvoudigen brief werd bepaald op drie stuivers mits dat de bezorging daarvan des zomers vóór 7 uur en des winters vóór 8 uur geschied was. Had de bestelling later plaats dan mocht slechts twee stuivers port geheven worden. Van 20 Maart tot 20 September gold als zomer en het overige deel van het jaar als winter.

Bron:
Biema

1659: De troepen van de Hertog van Lorreinen in dienst van de Spanjaarden, brandden in het begin 1654 een groot gedeelte van het stadje Hamont af.
Voor het einde van het jaar timmerde Jan de jonge, genaempt Hermans, even buiten de Achelse poort een nieuw huis in elkaar. In 1659 trouwde op die plaats zijn zoon Hendrick Hermans, alias den cuijper (hij maakte de kuipen of biertonnen voor zijn brouwerij) met Heylke Bull, een meisje van binnen de wallen. In 1688 zeker, maar vermoedelijk al vanaf de bouw van hun huis, kwam in de afspanning bij de brouwerij de post tussen Den Haag en Maastricht aan en werd deze in beide richtingen verdergezet.

Het boek “Hamont. De geheimen van zijn brievenpost. Achel op een kruispunt van de diligences” auteurs Guido Tijskens en Luk Van de Sijpe, pag 22, Hamont.