admin

Schoonhoven rond 1700

Geschiedenis

Sconhouen

De plaats Schoonhoven is ontstaan langs de rivier de Zevender, waarvan de loop nog herkenbaar is in de Lange Weistraat. Er bevond zich een kasteel ter hoogte van het huidige Springerpark.

Schoonhoven werd in 1247 voor het eerst genoemd als Sconhouen. Het speelde een rol in de strijd tussen Vlaanderen en Holland aan het begin van de 14e eeuw, omdat de slotvoogd Nicolaas van Cats de Vlaamse kant had gekozen. Willem III van Holland en Witte van Haemstede sloegen in juli 1304 het beleg van Schoonhoven, en verkregen door een list de overgave van de stad. In 1375 en in juli 1518 vonden grote stadsbranden plaats.In 1575 was het Beleg van Schoonhoven (1575) door Gilles de Berlaymont in dienst van Hertog van Alva, die echter twee jaar later heel Holland gewonnen gaf.

Al in de 17de eeuw waren er bekende zilversmeden. Schoonhoven heeft een internationale Zilverschool. De stad staat dan ook bekend als de Zilverstad.

Tot 1942 was Schoonhoven het eindpunt van de spoorlijn Gouda-Schoonhoven. Het oorspronkelijke stationsgebouw staat er nog steeds. Het stationsgebied is nu een busstation.

Tot en met 31 december 2014 was Schoonhoven onderdeel van de gemeente Schoonhoven. Op 1 januari 2015 is Schoonhoven gefuseerd met de gemeenten Nederlek, Ouderkerk, Vlist en Bergambacht tot de nieuwe gemeente Krimpenerwaard.

Huidige stadspoort van Schoonhoven

Van Gorkum, overvaren bij Schoonhoven en door reizen naar Gouda

 

Gouda

Geschiedenis

Kaart van Gouda in 1652 door Blaeu

Rond het jaar 1000 was het gebied waar nu Gouda ligt drassig en bedekt met een moerasbos, met daarin kleine riviertjes, zoals de Gouwe. In de 11e en 12e eeuw begon men met het ontginnen van veen ten oosten en westen van de stad en langs de oevers van de Gouwe. In 1143 werd de naam Gouda voor het eerst vermeld in een oorkonde van de graaf van Holland.

In de 13e eeuw werd het riviertje de Gouwe door een kanaal verbonden met de Oude Rijn en de monding in de Hollandse IJssel werd uitgebreid tot een haven. Aan de rand van de stad verrees in de 14e eeuw het kasteel van Gouda, dat de haven moest beschermen. Door deze ontwikkelingen ontstond een vaarroute, die werd gebruikt voor handel tussen Vlaanderen en Frankrijk met Holland en het Oostzeegebied. In 1272 verleende Graaf Floris V stadsrechten aan Gouda, dat inmiddels een belangrijke plaats geworden was.

In 1361 en 1438 richtten stadsbranden grote schade aan in de stad. Zo zouden bij de stadsbrand van 1438 slechts vier huizen gespaard zijn gebleven.Na de verovering van Gouda door de Geuzen op 21 juni 1572 werd het kasteel van Gouda in 1577 gesloopt, om het zo niet in handen te laten vallen van de Spanjaarden bij een eventuele herovering. Het is echter maar de vraag of dit de daadwerkelijke reden van de afbraak was, of dat de Goudse bevolking de oorlog aangreep om zich van het kasteel en haar eigenaar te verlossen. De definitieve afbraak van het kasteel werd pas in 1808 voltooid, toen de Chartertoren werd gesloopt. Nog voordat het kasteel volledig was gesloopt, verrees ter hoogte van de vroegere binnenplaats op de fundering van het kasteel een molen. Nadat deze molen in 1831 was afgebrand, werd deze een jaar later vervangen door de molen ’t Slot, die nog altijd overeind staat.

In het laatste kwart van de 16e eeuw had Gouda ernstige economische problemen. In de eerste helft van de 17e eeuw krabbelde de stad weer op en tussen 1665 en 1672 kende de stad zelfs een tijd van grote vooruitgang en bloei. Toen in het rampjaar 1672 echter de Hollandse Oorlog uitbrak kende de stad opnieuw een economische terugval. Hoewel de economie na 1700 nog eenmaal opveerde, zou de terugval uiteindelijk tot ver in de 19e eeuw duren. In 1673 werd Gouda voor de vierde en ergste maal getroffen door de pest. De epidemie kostte 2.995 mensen het leven, ongeveer 20% van de bevolking. Bovendien kreeg Gouda te maken met opstandige boeren uit de omgeving, die in juni 1672 het stadhuis 24 uur lang bezetten.

Omstreeks 1350 worden de stadssingels gegraven, vanaf dat moment is de begrenzing van de binnenstad definitief vastgelegd. De oude binnenstad bevindt zich binnen de Fluwelensingel, Blekerssingel Kattensingel, Turfsingel en Hollandse IJssel. De bijbehorende verdedigingswerken worden daarna geleidelijk aangelegd en uitgebreid. Aan het einde van de 15e eeuw is de gehele binnenstad ommuurd en voorzien van poorten en torens. Het kasteel maakt aan de zuidoostelijke zijde van de stad onderdeel uit van deze verdedigingsring om de stad. In de 19e eeuw worden de poorten en muren geslecht, omdat zij hun oorspronkelijke verdedigingsfunctie hebben verloren.

In 1365 koopt het stadsbestuur van Gouda het marktveld van de heren Van der Goude om daar een stadhuis te bouwen. Toch zou het nog tot 1448 duren voordat daadwerkelijk met de bouw wordt begonnen. Volgens de stadshistoricus Ignatius Walvis is de gebrekkige financiële positie van de stad de oorzaak van het voortdurende uitstel. Het nieuwe stadhuis dient als vervanging van het oude, dat volgens Walvis aan de Gouwe (op de plaats van de latere brouwerij de Zwaan) heeft gestaan. Anderen situeren echter de voorloper van het huidige stadhuis op de plaats van het vroeger politiebureau op de Markt.

Nadat diverse voorlopers van de Sint-Janskerk ten prooi aan de vlammen waren gevallen, wordt in 1552 de huidige kerk gebouwd naar een ontwerp van Cornelis Frederickszoon van der Goude.

In de 14e eeuw ontstaan de eerste ambachtsgilden in Gouda. De ambachtsgilden zorgen voor de bescherming van de economische positie van de Goudse handwerkslieden. Tevens zorgen de gilden voor de begrafenissen van hun leden en ondersteunen ze de weduwen en wezen en de zieke en oude gildeleden. Voor de hervorming bezitten de meeste gilden een eigen altaar in de Sint- Janskerk. De gilden reguleren tot hun liquidatie in 1815 het economisch leven in Gouda.

 

Grandcafe-Hotel de Zalm

Footertekst

  

Het vierkante dorp Alphen

HET POSTWEZEN VAN OUDSHOORN/ALPHEN.

Door Nico Nieumeijer

Alvorens het verhaal over het postwezen in Oudshoorn en later Alfen te beginnen wil ik eerst iets uitleggen over de geografische ligging van genoemde gemeentes. Tot 1918 waren het zelfstandige gemeentes met ieder een eigen bestuur en later een eigen burgemeester. Beide gemeentes worden gescheiden door de rivier de Oude Rijn. Deze loopt gedeeltelijk van zuid naar noord om vervolgens naar west af te buigen. Oudshoorn is gelegen op de noord- en oostoever en Alfen op de west- en zuidoever van de Oude Rijn. Alfen zou later Alphen gaan heten en later worden een aantal gemeentes samengevoegd tot de gemeente Alphen aan den Rijn. In de loop van het verhaal komen deze begrippen nogmaals aan de orde.

Ik begin het verhaal in 1520, het jaar waarin dwars door het veengebied de Herenweg, vanaf de noordoever van de Oude Rijn naar Amsterdam werd aangelegd. Hierdoor kwam het verkeer te land van Amsterdam naar Rotterdam voor een groot deel door Oudshoorn en Alfen. Dat maakte Oudshoorn en later Alfen een ideale plaats om te dienen als nationaal en zelfs internationaal ontmoetingsplaats voor het verwisselen van poststukken. Oudshoorn lag dus redelijk centraal ten opzichte van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht.
In 1590 was Oudshoorn al een belangrijke plaats in het postverkeer geworden. In 1597 werd er een speciale postdienst in het leven geroepen met onder andere Oudshoorn, Bodegraven, Utrecht, Rhenen en Arnhem als vast stations.
Vanaf 1646 werd Oudshoorn zelf “Generaal Comptoir”, het belangrijkste postwisselkantoor van de Republiek. De reden dat dit gebeurde is, dat in dit jaar in Munster de besprekingen begonnen, die later zouden leiden tot de beëindiging van de 80-jarige oorlog. Een goede postverbinding tussen de Staten Generaal en Munster was daarom van enorm belang. De postroute is dan als volgt: Den Haag, Oudshoorn, Harmelen, Amersfoort, Voorhuizen, Beekbergen, Zutphen en zo verdere naar Munster. Telkens ongeveer 4 uur gaans. Het “Generaal Comptoir” was gevestigd in een herberg, gesticht in 1620, die “De Prins van Oranje” was genoemd. Deze naam herinnerde aan het feit dat hier ook daadwerkelijk De Prins van Oranje had overnacht. Bij deze herberg waren stallen voor de paarden van de postiljons aanwezig. Iedere nacht kwamen één en twee uur, kwamen vijf postrijders uit Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Leiden en Utrecht samen en wisselden hun post uit. De brieven en andere poststukken werden vervoerd in gesloten valiezen of kisten.
Toen in 1648 de Vrede van Munster was gesloten werden veel overbodig geworden cavaleristen postrijder. Deze over het algemeen stevige kerels konden zich beter verweren tegen overvallers die het altijd hadden gemunt op de postiljons.

Zo lezen wij dat op 14 maart 1718, dat de postiljon uit Utrecht nog een pakket post meebracht, bestemd voor Engeland en deze moest deponeren: ‘in de bus, hangende aan de paal, aan de Oudshoornse kerk’. (kerk was gereed in 1665) De postiljon die vanuit Amsterdam in die tijd met Engelse brieven naar Maassluis reed, haalde ze dan uit de bus en voegde de brieven bij zijn eigen pakket. In de opdracht van de man uit Utrecht stond dan ook, dat hij er voor moest zorgen in Oudshoorn te zijn, eer de postiljon uit Amsterdam er passeerde. De Engelse correspondentie voor Hamburg en Noord-Duitsland werd met ‘het’ rit meegenomen en in de bus gedaan bij de Oudshoornse kerk. Deze post werd dan weer meegenomen door de postiljon die richt Utrecht reed.Eenzelfde brievenbus bevond zich reeds in 1662 en mogelijk al eerder aan de ’s-Mole-naarsbrug (ca 1 km westwaarts ten opzichte van eerdergenoemde bus), waarin bijvoorbeeld de brievenbesteller uit Woubrugge zijn post deponeerde en uithaalde.

In Oudshoorn werd Ary Verstraeten aangesteld op 12 september 1731 door de “Postsociëteit” als brievengaarder (commies) en zetelde, zoals bekend, in de herberg “De Prins van Oranje”. Deze plaats was door de Postsociëteit aangewezen als “Algemeen Verwisselkantoor van de Postsociëteit”. De Postsociëteit verzorgde het rit Oudshoorn – Hamont (België). In de herberg werden de poststukken gesorteerd en weer verder vervoerd. De dienst was overigens zeer eenvoudig, registers werden niet bijgehouden, de brievengaarder Verstraeten kon amper schrijven. Een commies had nu niet bepaald een ingewikkelde taak, want veelal hadden de postmeester uit de plaats van afzending de brieven reeds in pakketjes gebonden. Zijn voornaamste werk was dan ook misschien wel om de losse brieven, welke hij ontving uit de tien omliggende dorpen in de buurt van Oudshoorn, te sorteren en te bezorgen. Voor deze werkzaamheden kreeg hij een bedrag van 1300 gulden per jaar van de heren postmeesters.
In 1752 dragen de regenten van de grote steden hun postale rechten over aan de Staten van Holland en West-Friesland. (het tegenwoordige Zuid- en Noord Holland). De Staten kregen tevens het recht om in de opengevallen plaatsen postmeesters aan te stellen. Om tot een goede organisatie te komen, was het nodig om de in functie zijnde postmeesters uit te kopen. Zij kregen daarvoor een ruime jaarlijkse uitkering voor het leven en ook de steden kregen een vergoeding voor derving van hun postale inkomsten. Op 24 april 1754 werden hem zijn eigen posterijen op de omliggende dorpen ontnomen.
Zoals reeds geschreven kwamen iedere nacht in het Generaal Comptoir tussen één en twee uur de postiljons uit vijf richtingen samen om hun malen (post) te wisselen.
Dat waren:

1) die van Amsterdam, met schippersbrieven op Rotterdam en Delft.
2) die van Gouda, met de langs de route van Hamont af, mee gegeven brieven, waarbij ook die van Dordrecht.
3) die van ’s-Gravenhage, met de brieven van Leiden, Haarlem, Delft en Noordholland.
4) die van Rotterdam, met de brieven van Schiedam en schippersbrieven op Amsterdam.
5) die van Utrecht, welke knooppunt van postwegen op zich was, via Woerden welke postkantoor eigendom was van Utrecht, met de brieven van oost Nederland.

 

Postwisselplekken

in Alphen aan den Rijn

Omdat de wisseling van de post in een herberg plaatsvond en er tijdens de wachttijden nogal eens sterke drank werd genuttigd, leidde dit tot nalatigheden en andere tekortkomingen ten aanzien van de postbezorging en postvervoer. Dat leidde er uiteindelijk toe dat bij een resolutie van 7 april 1758 werd bepaald, dat er een pand moest worden aangekocht dat louter en alleen ten dienste zou staan als een verwissel- en postkantoor, met daarbij tevens de woningen voor beide commiezen en stalling voor de paarden van de aankomende en de vertrekken de postiljons, met daarbij een goede wachtruimte voor de postiljons zelf. Als toelichting werd vermeld dat deze huisvestiging NIET in een herberg moet zijn, zodat de expeditie werd vertraagd.
Het duurde even voordat er genoeg geld was ingezameld, maar in 1761 werd een pand aangekocht dat was gelegen aan de overzijde van de Oude Rijn, dus aan de westoever en in het dorp Alfen. Het betrof een bouwvallig pand naast de noordelijke uitloop van het Omleidingskanaal in de Dorpsstraat.

Op 1 december 1763 vond een belangrijke modernisering van het postverkeer plaats door de in gebruik name van postwagens, in plaats van het tot dan gebruikelijke vervoer van postzakken te paard door de postiljons. Deze eerste postwagens waren nog niet overdekt en zo kon het gebeuren, dat door onvoorzichtigheid van de postiljon, die de vonken uit zijn pijp in de kar liet waaien, waardoor de brieven totaal verkoold in Alphen aankwamen. Sedert die tijd besloot men de karren af te dichten.
Ondanks het feit dat de postwisseling niet meer in een herberg plaatsvond, bleek men wel bereid om de wachtende postiljons te voorzien van een hartige slok. Aan de Hoofdcommies van Alfen werd in 1788 zelfs een vergoeding toegekend “wegens de verstrek-king van jenever en bier voor vijf postiljons, een voerganger en de bestelder”. In die tijd werd er gewerkt van ’s avonds 10 uur tot ’s nachts 3 uur en alles gebeurde bij kaarslicht.

In 1771 werd het bouwvallige pand afgebroken en op dezelfde plaats verrees in 1774 een posthuis, met stallen. De nabij gelegen brug over het Omleidingskanaal kreeg in de loop van de tijd de naam “Postburg”, een naam die nu nog steeds als zodanig geldt, In 1819 werd het pand verkocht aan notaris J.J. Ooykaas. Deze toverde het posthuis om tot een buitenhuis en gaf het de naam “Ons Genoegen”. Later werd het perceel afgebroken en verrees er een fabriek die jam en vruchtensappen maakte. Maar tussen 1774 en 1819 gebeurde er nog wel het een en ander, want de Franse bezetter had hele andere plannen met de locatie.
Tijdens de Franse bezetting was het posthuis geconfisqueerd door de genoemde bezetters en werd het enige tijd gebruikt als kazerne en fourage magazijn voor de in Alphen gelegerde Kozakken. Gedurende deze tijd werden de posterijactiviteiten uitgevoerd in een naastgelegen pand, zijnde een kleine boekwinkel van Coenraad Alexander Kluit. In 1799 besloot de toenmalige volksvertegenwoordiging, dat de Posterijen voortaan “nationaal” zouden zijn. Het waren opnieuw de postale inkomsten, waar het in eerste instantie om ging. En dit maal ten behoeve van de nationale kas.
De eerste Nederlandse Postwet trad in 1807 in werking en regelde in hoofdzaak kwesties als tarieven en postrecht (postmonopolie). Voor het eerst werd voor het gehele land een algemeen geldend port vastgesteld. Dit bleef bepaald naar afstand en gewicht.Nieuw waren de verlaagde tarieven voor drukwerken, kranten, monsters en geldzendingen. Wel beschouwd een prille, voorzichtige doorbraak in de richting van een maatschappelijke functie van de Posterijen.
In 1823 verliet de posterijen de kleine boekwinkel en betrok een groter pand iets verderop in de Dorpsstraat, naast de Hervormde Kerk. Hier verbleef men tot 1871, in verband met de toenemende drukte werd besloten tot een verhuizing. Enige panden verderop in dezelfde Dorpsstraat gat men in een nog groter pand de nering voortzetten. Hier werd naast de post tevens een telegraafkantoor gevestigd.

Per 10 mei 1905 was de officiële naam van de gemeente ‘Alfen’ veranderd in Álphen’.
In 1918 worden de gemeentes Alphen, Oudshoorn en Aarlanderveen samengevoegd tot één
gemeente en gaan vanaf dat moment verder onder de naam ‘Alphen aan den Rijn’.

1850: Pas in 1850 kwam de Postwet tot stand die het monopol ie van de staatsposteri jen voor het briefvervoer voorgoed vestigde. De invoering van postzegels voor het frankeren van brieven geschiedde per 1 januari 1852. Ze waren verkrijgbaar in alle post- en hulpkantoren der brievenposterij en dat betekende voor Gorinchem in het woonhuis van directeur J.J. van Leersum, Westwagenstraat 16 naast het Diaconie-Armhuis. Voor het publiek was het postkantoor dagelijks geopend van 7-14 uur, 16-18 uur en 20-21 uur, ook op zondag. Aan het plaatselijke postkantoor waren twee bestellers verbonden, die de brieven bestelden, dus ten huize van de geadresseerden bezorgden. Het vervoer van poststukken naar andere plaatsen geschiedde voornamelijk per postkar en met de boot, maar ook ging dagelijks een postbode te voet naar Dordrecht via Hardinxveld, Giessendam, Sliedrecht en Papendrecht.

Bron

1851: In het najaar van 1851 volgde de benoeming van directeur Van Leersum tot directeur van het postkantoor te Breda. Zijn opvolger – C.Sitter – trok aanvankelijk in het door zijn voorganger verlaten pand aan de Westwagenstraat, maar in 1853 verhuisde hij naar de Molenstraat. Het logische gevolg was de verplaatsing van het postkantoor naar het pand Molenstraat 35, want de directeur hield kantoor aan huis.

Bron

1749: Verzendwijze voor brieven op Duitsland en Italien.

De brieven op Duitsland en Italien, &c, worden versonden op de volgende wyse. De postmeester alhier doet se alle in een Paquet by den anderen, en send se af door een Postillon, die te Rotterdam het Postcomptoir aandoet, om aldaar de Duitsche en Italiaansche Brieven meede te neemen, en soo over Crimpen en Papendregt, na Gorinchem ryd, niet aan het Posthuis in de stad, maar aan het Veer op de Merwe alwaar een persoon is die se aanneemt, en met de Brieven van Amsterdam, koomende van het Keulsche Comptoir na Duitsland en Italien, de Rivier over doet varen op Sleewyk, alwaar een postillon in gereedheid staat, die deselve voert agter Woudrichem om , op Ryswyk, van daar op Giesen, van daar op Veen, op Wyk, op Aalburg, en buiten Heusden om, door de oude Maas op Elshout, van daar op Dreunen en over Klinkert in de Hey, op Oosterwyk, alwaar de Post verwisselt, en verders over Oorschot, over Eindhoven op Hamont ryd, koomende wyders over Boekholt te Maaseik, alwaar de Brieven worden overgegeeven aan den Keiserlijken Postmeester van Bors, die deselve ontpakt en verders dirigeert na de plaatsen hunner distinatie. Deese Duitsche post vertrekt seedert primo April 1749 alle daagen des middags om twee uuren, en komt alle daagen ook aan des voormiddags, met alle Brieven door den opgemelde Postmeester te Maaseik in een Paquet gecolligeert en verzeegelt voor den Haag. De Postmeester in den Hage profiteert een derde van het franqueergeld, op de uitgaande Brieven hier ontvangen, en doet daar van de andere twee derde, als meede al het Geld met welke de inkoomende Brieven gecargeert zyn, ten volle goed aan den gemelde Keiserlijke Postmeester te Maaseik.

 

Bron: Het boek “Hamont.
De geheimen van zijn brievenpost.
Achel op een kruispunt van
de diligences” auteur Guido Tijskens
en Luk Van de Sijpe, pag 41, Hamont.

In 1751 den 16,17 en 18 september op St. Lambertusdag is onse genadige Edele prins Jan Theodoor van Beyeren te Achel ‘In ’t posthuis’ drie bovengenoemde dagen gelogeerd geweest en is als jager op wild tot Overpelt en Neerpelt gekomen.
(Tekst van Van Lent II,25 afkomstig van koster Brouwers, Overpelt)

Het boek “Hamont. De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteurs
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 21 Achel.

1752: In de Resolutiën van de Heeren Staaten van Holland en West Vriesland omschrijft de verbinding tussen Maaseik en Amsterdam.

Bron: Het boek “Hamont. De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteurs
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 40, Hamont .

Op 1 juli 1752 probeerden de Commissarissen van de Hollandse Posterijen de generaliteitssteden ‘s-Hertogenbosch, Breda en Maastricht uit het medebeheer van de Postsociëteit te stoten.

Bron: Het boek “Hamont. De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteurs
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 44, Hamont.

In de “Resolutien van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland in hare Edele Groot Mogende Vergadering genoomen in den jaare 1752” konden we een mooi overzicht vinden van de Sociëteitsrit.
Het Traject van Alphen naar Hamond is verdeeld in ses Ritten, alle door de Post-Sociëteit aanbesteed, en betaald wordende uit revenuen, waar van nader sal gesprooken worden.

Bron: Het boek “Hamont. De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteurs
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 34, Hamont.