1701-1800

1750: Kaart van Peter Schenck van rond 1750. Hierop is vooral de weg tussen Hamont, Bree en Maaseik duidelijk ingetekend.

Maaseik was intussen hoofdpostkantoor van de Keizerlijke post geworden. Vanaf 1749 haalden de Keizerlijke postiljons de voor hen bestemde brieven uit Holland in Hamont op.

Bron: Het boek “Hamont.
De geheimen van zijn brievenpost.
Achel op een kruispunt van
de diligences” auteurs Guido Tijskens
en Luk Van de Sijpe, pag 52, Achel.

In 1751 den 16,17 en 18 september op St. Lambertusdag is onse genadige Edele prins Jan Theodoor van Beyeren te Achel ‘In ’t posthuis’ drie bovengenoemde dagen gelogeerd geweest en is als jager op wild tot Overpelt en Neerpelt gekomen.
(Tekst van Van Lent II,25 afkomstig van koster Brouwers, Overpelt)

Het boek “Hamont. De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteurs
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 21 Achel.

In 1752 dragen de regenten van de grote steden hun postale rechten over aan de Staten van Holland en West-Friesland. (het tegenwoordige Zuid- en Noord Holland). De Staten kregen tevens het recht om in de opengevallen plaatsen postmeesters aan te stellen. Om tot een goede organisatie te komen, was het nodig om de in functie zijnde postmeesters uit te kopen. Zij kregen daarvoor een ruime jaarlijkse uitkering voor het leven en ook de steden kregen een vergoeding voor derving van hun postale inkomsten. Op 24 april 1754 werden hem zijn eigen posterijen op de omliggende dorpen ontnomen.
Zoals reeds geschreven kwamen iedere nacht in het Generaal Comptoir tussen één en twee uur de postiljons uit vijf richtingen samen om hun malen (post) te wisselen.
Dat waren:

1) die van Amsterdam, met schippersbrieven op Rotterdam en Delft.
2) die van Gouda, met de langs de route van Hamont af, mee gegeven brieven, waarbij ook die van Dordrecht.
3) die van ’s-Gravenhage, met de brieven van Leiden, Haarlem, Delft en Noordholland.
4) die van Rotterdam, met de brieven van Schiedam en schippersbrieven op Amsterdam.
5) die van Utrecht, welke knooppunt van postwegen op zich was, via Woerden welke postkantoor eigendom was van Utrecht, met de brieven van oost Nederland.
Omdat de wisseling van de post in een herberg plaatsvond en er tijdens de wachttijden nogal eens sterke drank werd genuttigd,  leidde dit tot nalatigheden en andere tekortkomingen ten aanzien van de postbezorging en postvervoer. Dat leidde er uiteindelijk toe dat bij een resolutie van 7 april 1758 werd bepaald, dat er een pand moest worden aangekocht dat louter en alleen ten dienste zou staan als een verwissel- en postkantoor, met daarbij tevens de woningen voor beide commiezen en stalling voor de paarden van de aankomende en de vertrekken de postiljons, met daarbij een goede wachtruimte voor de postiljons zelf. Als toelichting werd vermeld dat deze huisvestiging NIET in een herberg moet zijn, zodat de expeditie werd vertraagd.
Het duurde even voordat er genoeg geld was ingezameld, maar in 1761 werd een pand aangekocht dat was gelegen aan de overzijde van de Oude Rijn, dus aan de westoever en in het dorp Alfen. Het betrof een bouwvallig pand naast de noordelijke uitloop van het Omleidingskanaal in de Dorpsstraat.
Op 1 december 1763 vond een belangrijke modernisering van het postverkeer plaats door de in gebruik name van postwagens, in plaats van het tot dan gebruikelijke vervoer van postzakken te paard door de postiljons. Deze eerste postwagens waren nog niet overdekt en zo kon het gebeuren, dat door onvoorzichtigheid van de postiljon, die de vonken uit zijn pijp in de kar liet waaien,  waardoor de brieven totaal verkoold in Alphen aankwamen. Sedert die tijd besloot men de karren af te dichten.
Ondanks het feit dat de postwisseling niet meer in een herberg plaatsvond, bleek men wel bereid om de wachtende postiljons te voorzien van een hartige slok. Aan de Hoofdcommies van Alfen werd in 1788 zelfs een vergoeding toegekend “wegens de verstrek-king van jenever en bier voor vijf postiljons, een voerganger en de bestelder”. In die tijd werd er gewerkt van ’s avonds 10 uur tot ’s nachts 3 uur en alles gebeurde bij kaarslicht.
In 1771 werd het bouwvallige pand afgebroken en op dezelfde plaats verrees in 1774 een posthuis, met stallen. De nabij gelegen brug over het Omleidingskanaal kreeg in de loop van de tijd de naam “Postburg”, een naam die nu nog steeds als zodanig geldt, In 1819 werd het pand verkocht aan notaris J.J. Ooykaas. Deze toverde het posthuis om tot een buitenhuis en gaf het de naam “Ons Genoegen”. Later werd het perceel afgebroken en verrees er een fabriek die jam en vruchtensappen maakte. Maar tussen 1774 en 1819 gebeurde er nog wel het een en ander, want de Franse bezetter had hele andere plannen met de locatie.
Tijdens de Franse bezetting was het posthuis geconfisqueerd door de genoemde bezetters en werd het enige tijd gebruikt als kazerne en fourage magazijn voor de in Alphen gelegerde Kozakken. Gedurende deze tijd werden de posterijactiviteiten uitgevoerd in een naastgelegen pand, zijnde een kleine boekwinkel van Coenraad Alexander Kluit. In 1799 besloot de toenmalige volksvertegenwoordiging, dat de Posterijen voortaan “nationaal” zouden zijn. Het waren opnieuw de postale inkomsten, waar het in eerste instantie om ging. En dit maal ten behoeve van de nationale kas.
De eerste Nederlandse Postwet trad in 1807 in werking en regelde in hoofdzaak kwesties als tarieven en postrecht (postmonopolie). Voor het eerst werd voor het gehele land een algemeen geldend port vastgesteld. Dit bleef bepaald naar afstand en gewicht.Nieuw waren de verlaagde tarieven voor drukwerken, kranten, monsters en geldzendingen. Wel beschouwd een prille, voorzichtige doorbraak in de richting van een maatschappelijke functie van de Posterijen.
In 1823 verliet de posterijen de kleine boekwinkel en betrok een groter pand iets verderop in de Dorpsstraat, naast de Hervormde Kerk. Hier verbleef men tot 1871, in verband met de toenemende drukte werd besloten tot een verhuizing. Enige panden verderop in dezelfde Dorpsstraat gat men in een nog groter pand de nering voortzetten. Hier werd naast de post tevens een telegraafkantoor gevestigd.
Per 10 mei 1905 was de officiële naam van de gemeente ‘Alfen’ veranderd in Álphen’.
In 1918 worden de gemeentes Alphen, Oudshoorn en Aarlanderveen samengevoegd tot één
gemeente en gaan vanaf dat moment verder onder de naam ‘Alphen aan den Rijn’.

Bron:
N. Nieumeijer

1752: In de Resolutiën van de Heeren Staaten van Holland en West Vriesland omschrijft de verbinding tussen Maaseik en Amsterdam.

Bron: Het boek “Hamont. De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteurs
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 40, Hamont .

Op 1 juli 1752 probeerden de Commissarissen van de Hollandse Posterijen de generaliteitssteden ‘s-Hertogenbosch, Breda en Maastricht uit het medebeheer van de Postsociëteit te stoten.

Bron: Het boek “Hamont. De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteurs
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 44, Hamont.

In de “Resolutien van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland in hare Edele Groot Mogende Vergadering genoomen in den jaare 1752” konden we een mooi overzicht vinden van de Sociëteitsrit.
Het Traject van Alphen naar Hamond is verdeeld in ses Ritten, alle door de Post-Sociëteit aanbesteed, en betaald wordende uit revenuen, waar van nader sal gesprooken worden.

Bron: Het boek “Hamont. De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteurs
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 34, Hamont.

In tegenstelling tot de zeven gewesten (eigenlijk acht, maar Drenthe had geen stem in de Staten-Generaal) – Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Holland en Zeeland – hadden zij geen stem in het landsbestuur. Het waren voornamelijk rooms-katholieke gebieden die in een later stadium van de Tachtigjarige Oorlog op de koning van Spanje veroverd waren, of in sommige gevallen zelfs pas verkregen werden na het einde van de Spaanse Successieoorlog in 1713, zoals Staats-Opper-Gelre. Ze fungeerden in veel gevallen als bufferzone tussen de Republiek en de Spaanse respectievelijk Oostenrijkse Nederlanden. In economisch opzicht werden ze als wingewesten uitgebuit met zware belastingen en heffingen. Door de regering van de Bataafse Republiek werden de exclaves (Zeeuws-Vlaanderen en Limburg) in 1795 afgestaan aan Frankrijk. In 1814 werden ze weer verenigd in nieuwe provincie “Braband”.

Overzicht van de generaliteitslanden


De generaliteitslanden waren:

Staats-Brabant, ruwweg de huidige provincie Noord-Brabant, uitgezonderd enige gebieden in het noorden en oosten, maar inbegrepen de zogenaamde redemptiedorpen bij Maastricht. Maastricht zelf had een speciale status als tweeherigheid van Maastricht. Staats-Vlaanderen, in grote lijnen het huidige Zeeuws-Vlaanderen. Het land van Axel had een bijzondere status als committimus van Zeeland, evenals de exterritoriale forten Lillo, Liefkenshoek, Kruisschans (bij het huidige Hansadok) en Frederik Hendrik (bij Berendrecht). Westerwolde en Wedde, het zuidoosten van de huidige provincie Groningen. Na de Reductie van Groningen een generaliteitsland van 1594 tot 1619, daarna de facto deel van Stad en Lande van Groningen.
Staats-Overmaas, gebieden in het huidige Zuid-Limburg en de provincie Luik. Bij het sluiten van de Vrede van Münster (1648) kon tussen Spanje en de Republiek geen overeenstemming worden bereikt over de toewijzing van de landen van Overmaas. Met het Partagetractaat van 1661 werd het geschil uiteindelijk bijgelegd.

Staats-Opper-Gelre, gebieden in het huidige Noord-Limburg met de stad Venlo. Na de Spaanse Successieoorlog werd Spaans Opper-Gelre gedeeltelijk door Pruisen geannexeerd als Pruisisch Opper-Gelre (1702), een deel werd Staats-Opper-Gelre, de rest werd Oostenrijks Gelre.

Soms wordt de bewoording Staats-Limburg gebruikt, waar in feite Staats-Opper-Gelre en/of Staats-Overmaas wordt bedoeld. Staats-Limburg is een onjuiste naam, want het eigenlijke hertogdom Limburg bleef onverdeeld tot de Spaanse c.q. Oostenrijkse Nederlanden behoren.

Bron: Wikipedia 2016

De familie de Hubens en hun afstammelingen zouden tot in het eerste kwart van de 20ste eeuw een grote invloed hebben op het reilen en zeilen van Achel, eerst binnen de heerlijkheid Grevenbroek, later als onafhankelijke gemeente. Hun invloed zorgde er zelfs voor dat Achel later kantonhoofdplaats werd. Maar ook wat de post betrof zorgden zij voor de nodige steun. Hun Luikse komaf met relaties binnen de hogere burgerij en instanties was voor de Achelse gemeenschap een welgekome hulp. Volgens een rapport van de Luikse staten, daterend van 29 augustus 1752, waren er op de Dommel en Tongelreep bruggen gebouwd die dreigden te verkommeren en in te storten. Het ging onder meer over de brug van de Dommel op de Heyerdijk (Heiderdijk) onder Neerpelt en de brug over de Tongelreep in Achel. Dit was de stenen brug bij de Achelse Kluis die er op initiatief van Van den Dungen een tiental jaren eerder was opgetrokken. Als adviseur van de prinsbisschop kreeg de Hubens de opdracht om deze bruggen op de meest economische wijze te herstellen.

 

Bron: Het boek “Hamont.
De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteurs
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 21, Achel.

A.J.Busch, archivaris van Gorinchem
Uit een rapport van 1752 blijkt, dat de brievenposterij niet zo best was georganiseerd. De verzending ging lang niet altijd langs de kortste route, zoals de rapporteur meldde. En wat te denken van de opmerking in een officieel rapport van een jaar later, waarin sprake was van grote onkunde der commiezen van het postkantoor te Gorinchem. Zij hadden er geen benul van langs welke wegen de brieven moesten worden verzonden, zodat een goede kaart met de postroutes geen overbodige luxe zou zijn. Een schrale troost: dezelfde opmerking gold ook voor de functionarissen van het postkantoor in Schoonhoven.

 

Bron

1753: Op 19 februari verklaarde Den Haag liever met de Luikse post te willen corresponderen dan met de Rijks- of Keizerlijke Post.

Bron: Het boek “Hamont.
De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteur
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 38, Hamont.