1601-1700

1679: Adolph Borrebagh vraagt verlenging route Den Haag naar Loon op Zand aan bij magistraat van Breda.
Rond die tijd werd ook de verdere rit (vroeger over Steensel) omgeleid over Eindhoven naar Hamont. De Eindhovense postmeester Van de Poel, die de verbinding Eindhoven-Steensel verzorgde, wordt een laatste maal in de burgemeestersrekeningen van Eindhoven vermeld in 1678-1679 voor de uitbetaling van zijn rit naar Steensel.

Loon op Zand

 

Bron: Het boek “Hamont.
De geheimen van zijn brievenpost.
Achel op een kruispunt van de
diligences” auteurs Guido Tijskens
en Luk Van de Sijpe, pag 14, Hamont.

1680: Een bode was officieel aangesteld en in vaste dienst. Rond 1680 was dat in Hamont zekere Derick.
Ieder jaar ontving hij een paar nieuwe schoenen, elk jaar voor hetzelfde bedrag: 3 gulden en 5 stuivers.

Bron: Het boek “Hamont. De geheimen van zijn brievenpost. Achel op een kruispunt van de diligences” auteurs Guido Tijskens en Luk Van de Sijpe, pag 7, Hamont.

1681:
Ook na de benoeming van Van de Poel was de toestand voor de Eindhovense kooplieden niet ideaal. Na ontvangst van de post duurde het immers enkele dagen voor het antwoord kon worden verzonden. Al rond 1681 gooide het stadsbestuur het daarom op een akkoordje met de Hollandse postmeesters.
De route werd van Steensel naar Eindhoven verlegd en het stadsbestuur zorgde als tegenprestatie voor het vervoer naar Hamont. Joannes Antonius van der Heyden werd tot postmeester benoemd en tegen betaling van 60 gulden per jaar met het vervoer belast. Van de Poel wordt voor het laatst vermeld in de burgemeestersrekening van 1678/79. Vermoedelijk is de nieuwe route voor het eerst bereden eind 1678 of begin 1679.
Uit een brief die het stadsbestuur in 1681 aan de Haagse postmeester A. Borrebach stuurde blijkt, dat de brieven voor Den Haag via Gorinchem veel eerder aankwamen dan wanneer ze over Dordrecht werden gezonden. In het concept heeft aanvankelijk zelfs gestaan “doorgaens een postdagh eerder”, maar dit is later doorgehaald.

Bron

Klik hier voor download.

1681: brief van stadsbestuur Eindhoven aan Borrebach (Borrebagh). In de oorspronkelijke documenttekst werd aanvankelijk geschreven dat de post over Gorinchem “doorgaens een postdag eerder in Eindhoven was, maar dit werd dan, om welke reden?, weer in de tekst doorgehaald.

Het boek “Hamont. De geheimen van
zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences”
auteurs Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 19, Hamont

1681: CONTRACT BETREFFENDE POSTVERVOER TUSSEN
‘s-GRAVENHAGE, LEEUWARDEN, GRONINGEN EN UTRECHT  16 AUGUSTUS 1681

Heden den 16n Augus: 1681 hebben de postmrs: van Groningen, Leeuwarden, Utrecht, en de sHage malcanderen verstaen nopende de correspondentie tusschen de voors. Steden, dat de postmrs. van Utrecht sullen genieten vande postmrs. van Groningen jaerl. de somma van een hondert gulden, en dat ten regarde en in recompenss van de brieven die uijt de stadt Utrecht op Groningen door de voors. postmrs. van Utrecht jaerl. meerder werden gesonden als ontfangen. Sullen daer mede parthijen contentement nemen sonder rekeninge te houden, sullende de losse brieven die tot Utrecht gefranqueert sijn aende postmrs. van Utrecht tot haer dispositie werden gesonden, welcke voors. hondert gulden alle halff jaeren als den 1n Janrij. en 1n Julij sall werden betaelt met 50 gulden door den postmrs. van Groningen, die daervan twee darde parten sall mogen corten aen de postmrs. vanden Hage en sal voorders nopends het rijden ende de oncosten van dien soo tusschen Utrecht ende Alphen ende Utrecht ende Zwoll geen veranderinge werden gemaeckt, sullen de oncosten tusschen Utrecht ende Alphen werden gedraegen bij de postmrs. van Utrecht voors. en die van Utrecht ende Zwoll bij de postmrs. vanden Hage, soo als tegenwoordigh in treijn is. Sijn voorders de postmrs. van Leeuwarden en Utrecht d’accord geworden, dat over ende weder den een den ander sal gehouden wesen alle drie maenden rekeninge te doen, en uijt te keeren alle sodanige brieveporten als bevonden sal werden meerder bij de eenen parthije ontfangen als gesonden te sijn. Sullende alle pacquetten, die door de respe. postmrs. van Groningen, Leeuwarden en ’s Hage vice versa werden afgesonden, ende het postcomptoir van Utrecht comen te passeren, ongeopent ende met goeden addresse werden voort gesonden op wat plaetsen dat die souden mogen geaddresseert sijn, behoudende ijder het reght ende de vrijheijt die tot sijn ampt specteert. Mede is eenpaer bij alle de voors. postmrs. verstaen, dat ingevalle ijmant van haer sigh in toekomende moghte opposeren tegen dit contract, ende de articulen daer in gespecificeert eenighsints tegen gaen, in soo een gevalle verbinden ende beloven de overige postmrs. sodanigen infracteur eenpaer tegen te gaen, en soo veel mogelijck te constringeren tot voldoeninge deses. Gedaen in ’s Hage den 16n August. 1681 en was onderteeckent P. Adriaens, J. Hendricks, H. de Heusch, H. Clignet, J. van der Horst, J. van Offenbergh, als getuijgen, A. Borrebagh ende Den Hoorn.

Bron:
 W.J.M. Benschop,
HET POSTWEZEN
VAN ‘S-GRAVENHAGE,
blz.387 en blz.392

1681: Tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden ( 1579-1795) waren de posterijen in handen van de stedelijke regeringen, die de functie van postmeester gewoonlijk opdroegen aan regenten.

Postmeesters regelden de brievenposterij. Het vervoer van de post geschiedde door boden, aanvankelijk te voet en later te paard: de postiljons. In Gorinchem was Antoni van Salingen zo’n bode, die brieven vervoerde tussen deze stad en ‘s-Gravenhage. Na zijn over1ijden stelden burgemeesteren in het najaac van 1681 Cornelis Menningh aan tot “postbode op ‘s-Gravenhage”. Heel wat vertrouwelijke brieven, bestemd voor de bestuurscolleges in Den Haag, werden aan hem toevertrouwd. Vermoedelijk bezorgde hij ook wel eens brieven ten huize van de geadresseerden en beurde daarvoor dan de vrachtkosten ten nadele van de postmeester.

Bron: Oud Gorcum