1601-1700

In 1694 ontving de Achelse “commis” der posterijen, de heer Holtbecker, tevens bewoner van Genenbroek, een rekwest en apostille vanuit Luik met de verklaring dat doorreizende personen met de diligence voorrang hadden op overnachtingsplaatsen ten opzichte van de bezettende troepen.

 

Bron: Het boek “Hamont. De geheimen
van zijn brievenpost. Achel op een
kruispunt van de diligences” auteurs
Guido Tijskens en
Luk Van de Sijpe, pag 10 Achel.

1695: Comp(areeren)de voor ons Hendrick van Beijnen en Jan Claessen Breeckelmans
schepenen der heere Druenen Hendrick Schuts posthouder van heere Druenen op
Sleeuwijcxse veer ter eenre, ende huijbert van Broeck woonende binnen
de voors(chreven) heerlijcheijt ter andere zijde, dewelcke naer voorgaende
orders van dhr. Borrebagh, postm(eeste)r woonende in S(grave) hage
dewelcke met den andere zijn overcoomen ende geaccordeerd, om op ende het rijden
tusse de voors(chreven) heer(lijke) Druene, en het Sleewijcxse veer dagel(ijks) et visa versa, eerstel(ijks)
is geconditioneert dat den voors(chreven) tweede comp(aran)t gehouden sal wesen
het ridt als voor(chreven) staet daegel(ijks) te sullen moete berijden, met goede knechts
en bequame paerden met behooren monteringe ende dat door
de stadt van Heusden, ende welck ridt de voorsc(hreven) tweede
comp(aran)t dagelijcx sal moeten doen binnen den tijt van drie uren
ten uijtterste, ende tot securiteijt, van den eersten comp(aran)t soo sal
den voors(chreven) tweeden comp(aran)t gehouden wesen te besorgen
een brieffien mede te brengen wanneer de post brieven tot sleewijck aldaer
aencoomen ende wederom affgaen welck voors(chreve)n brieffien alle dage
precies aenden eerste comp(aran)t sulle moete worde verthoont omme
na deselve precisel te conne reguleren is mede wel expressel(ijks) geconditio(neert)
dat de posteljons egeene brieven onder wegen ofte wel tot worcom off heusden etc. sullen
aennemen ofte sullen deselven moeten renvoijeren ten comptoiren daer deselve
moeten wesen, gelijck oock de posteljons niet meer sullen vermogen te nemen
soo van de boven als beneden brieven als eene st(uiver) voor haer salaris, ende in
cas dat voors(chreven) tweede comp(aran)t offte zijne knecht het geene v(oor)s(chreven) is
in mora ofte gebreecke quamen te blijven zal in soodanige geval voor de eerste reijse
verbeuren twaelff gul(den) voor de tweede reijs achtien
gul(den) ende die telckens aen zijne gagie te sulle laeten vorts waer innen den tweede
comp(aran)t hem selve vrijwilligh laet in condemneren sonder eenige acte als dese daer
toe te optineren, ende dat voor eenen tijt ende termijn van vier eerstcoomende ende achter
een volgende jaren waer van dese hure is aengegaen den eerste januarij deses jaers 1695
ende zal eijndigende met den eerste januarij in de toecoomende jaere 1699, waer voor den
eerste comp(arant) alle jaer sal moete betaelen een somme van seshondert en vijff en veertigh
gulden ende dat van drij maende tot drij maenden der gerechte vierdepart, noghtans onbegreepen
op veertien dagen na de expiratie van voors(chreven) drij maenden, voort allen het geene voors(chreven)
is die de tot wel voldaen van dese conditie soo verbinden sij comp(aran)then staende persoon ende
goederen hebbende ende vercrijgende egeene uijtgesondert stellende deselve ter
judicature van alle heere hoove rechte ende rechteren ende specialijck onder de vrijwillige
condemnatie van schepenen alhier des ooirconde onderteeckent op de 25de maart 1695
Getekend: Hendrick van beijme (of Beijen ?)
Jan Breeckelmans
Mij present

09-02-1696
Voor notaris Harmanus van Reverhorst te ‘s-Gravenhage, compareren Adriaan van der
Snoe , broer van Dirk van der Snoek, overleden te Alphen, die getrouwd was met Dirkje
Claesdr Outshoorn, dochter van Claas Outshoorn en Emmetje Gerritsdr, die later trouwde met Dick Adriaansz Verbeek voor 1/3 deel, Anna van Nek, laatst weduwe van Christiaan van Bartem, voor 1/5 deel, Reijnier van Tilburg als voogd over zijn minderjarige kinderen, genaamd Elisabet, Johanna en Alida van Tilborg, geboren uit Johanna van Nek voor 1/5 deel,Dirk van Nek voor 1/5 deel, Maria van Nek, weduwe van de procureur Johan Hacuaart voor 1/5 deel en Jacobus de Stoute, getrouwd met Lucrecia van Nek, voor 1/5 deel, kinderen van wijlen Alida van der Snoek, zuster van Dirk van der Snoek voorn., samen voor het tweede1/3 deel, Johannes van Schilpieroort, die getrouwd was met Susanna van der Snoek voor zich zelf en als voogd over zijn minderjarige kinderen Pieter en Jan Schilperoort, nog Van Schilperoort voorn. met opdracht van Willem Pelsant, getrouwd met Magdalena van Schilperoort, zijn dochter, samen voor 1/5 deel, Jan van der Snoek voor zichzelf en met opdracht van zijn broer Pieter van der Snoek, meerderjarige kinderen, Joannes van Schilperoord en Johan van Hensbergen als voogden over Catarina en Dirk van der Snoek, minderjarige kinderen van Jan van der Snoek voor 1/5 deel, Magdalena van der Snoek,
gesepareerde huisvrouw van Jan Everards, voor 1/5 deel, Joan van Hensbergen, getrouwd met Sophia van der Snoek, voor 1/5 deel, nog Van Hensbergen voorn. als voogd over Dirk Maandekker, minderjarige en enige zoon van wijlen Maria van der Snoek, voor 1/5 deel, kind en kindskinderen van wijlen Pieter van der Snoek, broer van Dirk van der Snoek, samen voor het derde 1/3 deel, allen erfgenamen van voorn. Dirk van der Snoek en Dirkje Claasdr Outshoorn, volgens testament voor Dirk van der Aar, notaris te Aar1anderveen op 29-01- 1692. Johan van Hansbergen en Raphael Vrolijkhart dragen op namens de comparanten aan Gijsbert Roe1en Turkenburg de helft van een huis en erf in de Bruggestraat van Alphen, strekkend van de Heerestraat tot aan de heer president Rosenboom, belend ten oosten de Rijn, ten westen Maria Daalders, weduwe van Pieter Wassenaar. Mede door postmeester Martin Beukelaar de helft van 2 morgen 50 roeden land in de polder achter de Kerk te Alphen aan de Molenwetering, belend ten oosten de erfgenamen van heer Justus de Nobelaar, ten zuiden
Antoni Maartensz Kop, ten westen de Piswetering, ten noorden ’t Elisabetsgasthuis te
Leiden, mede overgedragen op Gijsbert Roe1en Turkenburg en Martijn Beukelaar verkocht bij publieke veiling. Erfgename van Dirkje C1aesdr Outshoorn is Jacoba Hendriksdr Vos, getrouwd met Gijsbert Turkenburg voorn.

1697: Mr. Willem Gerrit Dedel was het eenig kind van den burgemeester Jan Dedel en van Anna Maria Hudde.
Hij was geboren te ’s Gravenhage den 30 Maart 1675, en is overleden te Leiden den 22 Januari 1715.
Hij is geweest secretaris, president, schepen en raad van Amsterdam en postmeester der posterijen op Duitschland, Italië en Frankrijk.
Den 5 Januari 1702 huwde hij te Amsterdam Susanna Sophia van de Blocquerie, geboren te Amsterdam 6 Maart 1675, overleden aldaar 30 Juli 1733.
In 1669 teekende Christiaan Constantin Rumpf als gezantschapssecretaris der Hoog Mogenden te Parijs een tractaat met de Fransche directie der post op den vreemde.
Dit verdrag werd stipt nagekomen tot in 1688.
Tegen het einde van dit jaar gaven de Haagsche postmeesters het slechte voorbeeld, spoedig daarop gevolgd door die van Dordrecht, Haarlem, Delft en Leiden. Gebruik makende van den toen heerschenden oorlogstoestand (den 9-jarigen oorlog) weigerden zij te betalen, terwijl de Fransche post volgens hare bewering trouw doorging
met de verzending tot aan het Kuipersveer der brieven bestemd voor Holland.
Na het beëindigen van den oorlog door den vrede van Rijswijk in 1697, deed de toenmalige ambassadeur. De Bonrepos, stappen bij Hove Groot Mogenden om betaling van den achterstand te verlangen, doch de naar aanleiding der Spaansche erfopvolging opnieuw ontbrande oorlog verijdelde zijne pogingen.

Bron:
Biema

1697: Schout, Schepenen en Burgemeesteren van *s Gravenhage presenteerden na het overlijden van prins Willem III een vertoog aan de Staten van Holland en West-Friesland.
Hoewel het vertoog zelf geen datum draagt werd dit stuk blijkens een apostille (Met een apostille of legalisatie verklaart een rechtbank dat het vertaalde document rechtsgeldig is) van Simon van Beaumont van 13 Maart 1705 in handen gesteld van den President en de Raden van den Hove om de Groot Mogenden daarop te dienen van bericht, terwijl volgens eene tweede aanteekening de President van den Hove het request aan den Heer President van de Staten op 10 April 1705 heeft overgegeven.
In dit stuk zegt de Vroedschap, dat zij wel respect heeft getoond voor Z. M.’s verzoek om bij het overlijden van Simon de Briene en zijne huisvrouw het postmeesterschap in kwestie op te dragen aan Willem Karel van Huls doch dat zij niet heeft kunnen nalaten den aard van de verlangde beschikking nader te beschouwen. Deze zou immers in strijd komen met de formeele
resolutie van 23 Januari 1697 op het verleenen van alle acten van survivance, in aansluiting met de decisie der Staten van 11 April 1663.
De belofte in 1701 door haar aan Van Huls gedaan, was slechts het gevolg van het sterke aandringen van Z. M. waarvoor de Vroedschap moest zwichten.
Daar gedurende het leven van Willem III geen der bedoelde bedienden kwam te overlijden, is de voorz. resolutie van den Magistraat ook niet tot eene effectieve collatie bekeerd.
Reeds in Februari 1703, nog vóór dat Maria Germain de vrouw van De Brienne overleden was, en deze posterij dus ten deele vacant zou zijn geworden, is de Magistraat bij nadere resumptie terug gekomen op hare decisie van 1701, waartoe zij op „overdringende wijze” was gebracht. Zij besloten toen eenparig de resolutie ten gunste van Van Huls „nulliter, qualijck en te onrecht genomen,” te beschouwen.
Van Huls kwam tegen deze resolutie in verzet, wendde zich in 1705 met een verzoek aan het Hof van Holland, kreeg daarop den 9 Februari 1705 appointement om de regeering van ’s Gravenhage den 14 Maart van het zelfde jaar voor dit Hof te mogen dagvaarden.
De Magistraat beweerde dat Van Huls niet alleen daartoe geen fondament had, maar dat ook de dispositien, den Magistraten over zulke ambten toekomende, het nemen en veranderen van besluiten dienaangaande, het al of niet inachtnemen van survivance, geen voorwerpen van justitie waren, maar bloot zaken van politieken en administratieven aard.
Zij verzochten daarom de Groot Mogenden te willen verklaren dat dit geen zaak van justitie zijnde, de regeering ook daarvoor niet in justitie behoefde te verschijnen.
De zaak schijnt geen verderen voortgang voor het Hof gehad te helpen en in der minne of door dading te zijn geschikt, ten minste Van Huls verklaarde den 2 Augustus 1706, ten genoege te zijn voldaan door de EdelAchtb. Heeren van de resolutie van 31 October 1701.
Uit het resolutieboek van de Wet zien wij, dat den 12 October 1706 een conventie gemaakt is met Willem Carel van Huls tot extinctie van zijn pretentie op de Fransche en de Brabantsche posterij.
Hij zou f 11ooo ontvangen. De eene helft daarvan zou gefourneerd worden door den oud-burgemeester Dedel, daar deze gedisponeerd had over de helft der posterij in quaestie nagelaten door Maria Germain, de huisvrouw van Simon de Brienne.
De andere helft zou als voorschot uit de kist genomen worden, echter onder het speciale beding, dat Van Hulsof zijne erfgenamen deze f 5500 moesten terugbetalen wanneer Van Huls vóór Simon de Brienne kwam te overlijden.
De oud-burgemeester Mr. Samuel van Huls had verklaard zich hiervoor ten behoeve zijns broeders borg te willen stellen en de acte van garantie was reeds den 27 Augustus voor de schepenen Mr. Johan Dedel en Adriaen van Spieringhoeck opgemaakt. Hiermede eindigde eene geschiedenis, die heel wat voeten in de aarde heeft gehad.
Vermoedelijk een zoon van den zoo prinsgezinden postmeester Adolff Borrebagh, die zoo als wij gezien hebben betrokken was bij den aanslag op het leven van Johan de Witt, met name Hendrich Borrebagh, treffen wij in 1712 aan als
postmeester in ‘s-Gravenhage.
In het notarieel archief vonden wij overeenkomsten door hem in dit jaar gesloten wegens het vervoer van de post in verschillende richtingen. En wel met Cuper van Holthuysen, postmeester te ’s Hertogenbosch, met dien te Breda, Jan Tromen en met Mr. Ernest van Beveren, heer van West-IJsselmonde, oud-burgemeester en postmeester van Dordrecht.

1699: Comp(areeren)de voor ons Hendrick van Beijnen en Jan Claessen Breeckelmans
schepenen der heere Druenen Hendrick Schuts posthouder van heere Druenen op
Sleeuwijcxse veer ter eenre, ende huijbert van Broeck woonende binnen
de voors(chreven) heerlijcheijt ter andere zijde, dewelcke naer voorgaende
orders van dhr. Borrebagh, postm(eeste)r woonende in S(grave) hage
dewelcke met den andere zijn overcoomen ende geaccordeerd, om op ende het rijden
tusse de voors(chreven) heer(lijke) Druene, en het Sleewijcxse veer dagel(ijks) et visa versa, eerstel(ijks)
is geconditioneert dat den voors(chreven) tweede comp(aran)t gehouden sal wesen
het ridt als voor(chreven) staet daegel(ijks) te sullen moete berijden, met goede knechts
en bequame paerden met behooren monteringe ende dat door
de stadt van Heusden, ende welck ridt de voorsc(hreven) tweede
comp(aran)t dagelijcx sal moeten doen binnen den tijt van drie uren
ten uijtterste, ende tot securiteijt, van den eersten comp(aran)t soo sal
den voors(chreven) tweeden comp(aran)t gehouden wesen te besorgen
een brieffien mede te brengen wanneer de post brieven tot sleewijck aldaer
aencoomen ende wederom affgaen welck voors(chreve)n brieffien alle dage
precies aenden eerste comp(aran)t sulle moete worde verthoont omme
na deselve precisel te conne reguleren is mede wel expressel(ijks) geconditio(neert)
dat de posteljons egeene brieven onder wegen ofte wel tot worcom off heusden etc. sullen
aennemen ofte sullen deselven moeten renvoijeren ten comptoiren daer deselve
moeten wesen, gelijck oock de posteljons niet meer sullen vermogen te nemen
soo van de boven als beneden brieven als eene st(uiver) voor haer salaris, ende in
cas dat voors(chreven) tweede comp(aran)t offte zijne knecht het geene v(oor)s(chreven) is
in mora ofte gebreecke quamen te blijven zal in soodanige geval voor de eerste reijse
verbeuren twaelff gul(den) voor de tweede reijs achtien
gul(den) ende die telckens aen zijne gagie te sulle laeten vorts waer innen den tweede
comp(aran)t hem selve vrijwilligh laet in condemneren sonder eenige acte als dese daer
toe te optineren, ende dat voor eenen tijt ende termijn van vier eerstcoomende ende achter
een volgende jaren waer van dese hure is aengegaen den eerste januarij deses jaers 1695
ende zal eijndigende met den eerste januarij in de toecoomende jaere 1699, waer voor den
eerste comp(arant) alle jaer sal moete betaelen een somme van seshondert en vijff en veertigh
gulden ende dat van drij maende tot drij maenden der gerechte vierdepart, noghtans onbegreepen
op veertien dagen na de expiratie van voors(chreven) drij maenden, voort allen het geene voors(chreven)
is die de tot wel voldaen van dese conditie soo verbinden sij comp(aran)then staende persoon ende
goederen hebbende ende vercrijgende egeene uijtgesondert stellende deselve ter
judicature van alle heere hoove rechte ende rechteren ende specialijck onder de vrijwillige
condemnatie van schepenen alhier des ooirconde onderteeckent op de 25de maart 1695
Getekend: Hendrick van beijme (of Beijen ?)
Jan Breeckelmans
Mij present