De Spaanse Successieoorlog (1700-1713) zorgde, samen met de houding en heerschappij van de familie Borrebach, voor moeilijke tijden in de postbedeling. In zulke perioden zoekt men naar oplossingen. Die Spaanse Successieoorlog eindigde met de Vrede van Utrecht in 1713. Het beter algemeen klimaat dat ontstond maakte het voor de steden gemakkelijker om met elkaar te spreken en over de hegemonie van de familie Borrebach. Eerder gemaakte levenslange afspraken met de Haagse postmeesters werden verbroken en een aantal Hollandse steden verenigden zich om samen de brievenpost op de belangrijke verbinding met Maastricht voor hun eigen rekening te nemen.

Op 26 juni 1716 sloten Maastricht, Heusden, Schoonhoven, Amsterdam, ’s Hertogenbosch, Woudrichem, Gouda, Rotterdam, Breda, Gorinchem, Haarlem en Leiden een driejarig contract met elkaar af dat de kosten en baten van deze onderneming evenredig en in verhouding tot elkaar zou afhandelen. Aan het hoofd van deze organisatie fungeerde de postmeester van Gouda die ook de complete uitrusting van de postiljons zou behartigen. De postmeester van Gorinchem sorteerde de Hollandse brieven en de verwisseling van deze uit Maastricht, Luik en Aken gebeurde in Tilburg. De Sociëteitsrit was een feit.

Of Borrebach berustte in zijn lot is niet helemaal zeker. Feit is dat de concurrerende en machtige Keizerlijke Post van Thurn & Taxis al snel ingreep tegen deze nieuw gevormde concurrent en al in 1717 haar hoofdkantoor van Roermond overbracht naar Maaseik.

De Sociëteitsrit gaf niet voor alle steden het verhoopte resultaat want toen in 1719 het contract verlengd diende te worden gebeurde dat enkel door Amsterdam, Leiden, Gouda en Gorinchem en traden Dordrecht en Utrecht als nieuwe steden toe. Rotterdam kreeg met Delft, Den Haag , Schoonhoven en ’s Hertogenbosch voldoende steun om zelfstandig een contract aan te gaan met Maastricht. Een aantal steden zaten niet vast bij een van de twee partijen. Tilburg bleef centraal verwisselpunt van de brieven en Eindhoven maakte op 18 december 1719 een mondeling akkoord met de twee regerende postmeesters in Holland om via een privaat persoon de aanvoer van en naar Hamont te organiseren met een overbrenging van de brieven tot in Tilburg en visa versa. Dit zinde ’s Hertogenbosch niet en de stad koos partij voor Rotterdam. Op deze manier was er wel postverkeer maar van een krachtige sociëteit was geen sprake meer. Met afspraken rond de contracthernieuwingen van 1722 in het vooruitzicht stuurde Amsterdam aan op een nieuwe toenadering. Op 16 oktober 1721 gingen de steden van het eerste contract in 1716 akkoord samen met Dordrecht, Den Haag en Delft.

Tot 1762 bleef de Postsociëteit actief in een strikte organisatie. In de loop der jaren traden Utrecht, Schiedam en Bommel nog toe. De Postsociëteit opereerde in een voor die tijd goed gestructureerde organisatie. Driemaandelijks werden de rekeningen opgemaakt. Inkomsten en uitgaven werden geregistreerd. Vooral de commies van het vertrekpunt Alphen, waar de post van de geassocieerde steden verzameld werd, bekleedde een belangrijke plaats in het geheel. Hij stond onder toezicht van de commissarissen die voor hem een aantal instructies vastlegden. De commies diende zich neutraal op te stellen ten opzichte van de postmeesters. Hij moest zich gereed houden tegen de tijd dat de postiljons zouden kunnen aankomen en hen bij de brievenaanvoer zonder tijdverlies verder helpen. Alle zakken en pakketten moesten er gesloten en goed verzegeld aankomen. De uren van vertrek der postiljons naar Gouda en Gorinchem moesten nauwgezet geregistreerd worden, hun brievenvervoer diende volgens de omstandigheden tijdig uitgevoerd te worden. Dronken of onordentelijke postiljons mocht hij hun job niet laten uitvoeren en alles wat niet volgens de afspraken gebeurde diende hij aan de desbetreffende postmeesters te melden. Bij het overlijden van de commies zou een van de kinderen, of “de bekwaamste van het huis” de taak overnemen tot de commissarissen zich over het probleem zouden kunnen buigen. Vanzelfsprekend was de commies ook verplicht om alle orders van deze commissarissen op te volgen. Er was verder ook een jaarlijkse vergadering op wisselende plaatsen. De postsociëteit bezorgde alleen het vervoer langs de route van Alphen aan den Rijn tot Hamont. De steden die niet aan de route lagen, moesten op eigen kosten de brieven naar Alfen brengen en halen.

De route ging van Alphen op Gouda, Schoonhoven, Gorinchem, Woudrichem, Heusden, Drunen, Tilburg, Eindhoven en Hamont. De organisatie werd zeer goed omlijnd door taken en afspraken. De postiljons kregen de nodige documenten waarop te Alphen aan den Rijn, Gouda, Gorinchem, Drunen, Tilburg en Eindhoven de uren van aankomst en vertrek werden aangetekend. Elke postmeester verbond zich voor het leven met de organisatie, hun opvolgers konden, als zij dat wilden, op dezelfde wijzen in het contract instappen. Het uniform bestond sinds 1754 uit een rok van blauw laken met rode voering van baai met rood lakense opslagen en kraag en platte koperen knopen. Op de rug van de rok stond een wapen van Holland met een onder uithangende posthoorn van rood laken. De broek was van geel leer. De vroegste vermelding van het gebouw de Posthoorn vonden we toevallig in het jaar 1753. Volgens een in Holland uitgevaardigde resolutie van 7 april 1758 was de combinatie van herberg en drank niet meer te rijmen met het uitbaten van een posthuis. Een posthuis mocht vanaf dan enkel dienen als verwissel- of postkantoor.

Intussen bleef ook Thurn & Taxis op ongeveer dezelfde lijn actief voor het overbrengen van brieven tussen de Hollandse steden en Maastricht.