OUDSHOORN
Provincie  : Zuid Holland
Opheffing  : 1918 Alphen aan den Rijn
Toevoegingen :
24 juli 1816
“Van keel, beladen met 3 hoorns van goud.”
NB : Niet beschreven is een gouden kroon van 9 parelpunten.

Oorsprong/verklaring
Het wapen is waarschijnlijk een sprekend wapen. Het wordt al genoemd voor Willem van Oudshoorn (rond 1350). Ook in het Manuscript Beelaerts van Blokland wordt het wapen als zodanig vermeld.

Het wapen op de kerk, Oudshoornseweg 90 (c) Jan Verstelle

Het wapen in de Oldenkott albums +/- 1910

Het wapen in de Koffie Hag albums +/- 1930

Het wapen van Oudshoorn is op 24 juli 1816 bij besluit van de Hoge Raad van Adel aan de voormalige Zuid-Hollandse gemeente Oudshoorn in gebruik bevestigd. De gemeente Oudshoorn is op 1 januari 1918 samen met Aarlanderveen en Alphen opgegaan in de nieuw gevormde gemeente Alphen aan den Rijn, waardoor het wapen kwam te vervallen. In het wapen van de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn zijn geen elementen uit het wapen van Oudshoorn opgenomen.

De blazoenering van het wapen luidde als volgt:

“Van keel, beladen met 3 hoorns van goud.”
De heraldische kleuren in het wapen zijn keel (rood) en goud (geel). Het wapen is gedekt met een antieke gravenkroon met 9 parels, die niet in de beschrijving vermeld wordt.

Geschiedenis:
Het wapen is waarschijnlijk als sprekend wapen bedoeld. Het wordt al omstreeks 1360 vermeld voor Willem van Oudshoorn. In de achttiende eeuw wordt het wapen als zodanig vermeld voor de ambachtsheerlijkheid Oudshoorn.

De geschiedenis van Oudshoorn

ALPHEN AAN DEN RIJN, GESCHIEDENIS – HANS ARIE KROON
“Op den seventiende daegh van de maand July in het Jaer van Onsze Heere seventien hondert en vier en seventigh, werd gedoopt in den Kercke van Outshoorn, Cornelis KROON, als eerste kind van Jacob KROON, landbouwer en Pieternella Breedveldt, syne wettige echtgenote, zonder beroep , beiden woonachtig te Woubrugge.”

Na deze Oud-Hollandsche inleiding, wil ik eens trachten om de geschiedenis van het voormalige dorp Oudshoorn na te gaan. Het dorp, sinds 1918 opgenomen in de gemeente Alphen aan den Rijn, is gelegen aan een bocht van de Oude Rijn. Waarschijnlijk dat de naam Oudshoorn zijn oorsprong heeft in “Houthorne”, dat wil zeggen de Hoorn (een bocht in een rivier) waar veel hout is. De H is er in de loop van de tijd afgeslepen en Outshoorn werd tenslotte Oudshoorn.

De eerste spaarzaam getelde inwoners zullen zich hier omstreeks het jaar 900 van onze jaartelling gevestigd hebben. Een groot deel van de huidige provincie Zuid Holland ten noorden van de Rijn was toen met uitgestrekte wouden en bossen bedekt. Zo groot waren ze, dat men er makkelijk in verdwalen kon. Door het in cultuur brengen voor akkerbouw en veeteelt zijn die wouden door de eeuwen heen uitgeroeid en sinds lang verdwenen, alleen de namen bleven over zoals in Jacobswoude, Rijnsaterwoude, Esselijckerwoude (het latere Woubrugge), Hazerswoude, enz.
Vanaf het jaar 1226 werd de Heerlijckheid Outshoorn ende Gnephoek bestuurd door een Ambachtsheer, die zijn voorrechten kreeg van de Graaf van Holland, wiens zetel in ’s Gravenhage gelegen was. Oudshoorn wordt ook vaak de Ridderbuurt genoemd, zoals we vernemen in het boek “Beschrijving van de Heerlijkheid en het Dorp Alphen aan den Rijn” (1714). In het Jaar 1295 werden veertig van de voornaamste “huyslieden” in de Adelstand verheven en tot Ridders geslagen om hem te dienen in periode van oorlog en vrede. In die tijd waren er vaak oorlogen met de Friezen en de Utrechtenaren. Merendeels waren die Ridders in Oudshoorn woonachtig.

Ligging en geographische situatie

Het dorp werd in het noorden van de Heerlijkheid Esselijckerwoude gescheiden door de Scheidsloot. In het westen lag het dorp Koudekerk, de grens was de Gemeene Vaert. Koudekerk lag zelf tegenover het dorp Hazerswoude, gelegen aan de linkeroever van de Oude Rijn. Ten oosten van Oudshoorn lag het Ambacht Aarlanderveen, de Kromme Aar vormde de grens met dat dorp. Ten zuiden stroomde de Oude Rijn rustig in de richting van Katwijk aan Zee naar de Noordzee, de uitmonding was al sinds het jaar 860 verzand geraakt en door een sluis vervangen. Aan de linkeroever van de Oude Rijn lag het dorp Alphen, of liever gezegd de Heerlijckheid Alphen (ook wel Alfen geschreven). Plemper leert ons dat Oudshoorn “uit beschaamdheid om ’t lands vernielen syn veenplas agter de Ridderbuurt verbergt”.

Door het uitvenen van omringende gronden sinds de 14de eeuw waren er al heel wat grote plassen ontstaan. De scheiding tussen Oudshoorn en de Gnephoek was de Heymanswatering, een vaart die het Braasemmer Meer met de Rijn verbond. Het was in het jaar 1062 gegraven onder het bestuur van de Landvoogdes Geertruid, en naar haar vader genoemd, Hertog Heymans van Saksen. Een brug, de Heymansbrug, lag over de vaart vlakbij waar hij in de Rijn uitmondt. Hier staat sinds eeuwen een Café-Restaurant (vroeger een herberg) toepasselijk s’Molenaarsbrug genoemd, en die nu door Jan Zaal, een achterneef van mijn grootmoeder Geertruida Kroon-Zaal, gedreven wordt. In de 18de eeuw lag hier ook een aanlegplaats voor de trekschuit van Leiden naar Utrecht. En voor de Tweede Wereldoorlog een veerpontje waarmee men de Rijn over kon varen, naar waar nu het beroemde vogelpark Avifauna ligt.

De Oudhoornse Kerk

Het mooiste en belangrijkste monument in Oudshoorn is zonder twijfel de Oudhoornse Kerk. Petrus Plemper noemde de Oudhoornse Kerk “het pronkje van het Rijnlandze”. Dit indrukwekkende kerkgebouw, waar Cornelis Kroon in 1774 gedoopt werd, is prachtig gelegen aan de bosrijke oevers van de Rijn. Het is het enige kerkgebouw in het “Hart van Holland” waar van de plattegrond een zuiver Grieks kruis vertoond met vier in lengte gelijke armen.
Zijn slanke, frele toren stak vroeger ongehinderd tegen de wijde polderlucht af. Nu in het geheel door moderne bebouwing omgeven. Het was niet alleen van buiten een zeer fraaie kerk, maar van binnen ook. Men bewondert het uit 1782 daterende orgel, gebouwd door Hendrik Herman van Hess uit Gouda; de eiken preekstoel gemaakt naar Jacob van Kampen’s voorbeeld van de Nieuwe Kerk te Haarlem; de houten banken en het doophek. Maar vooral de zeventien gebrandschilderde ramen, die dateren van 1666 tot 1671. Onder andere die van Laurens Buysero, Heer van Dussen-Muilkerk en zijn vrouw Elisabeth van Oudshoorn, gedateerd 1667. Laurens Buysero was de secretaris van de Prins van Oranje, althans van Frederik Hendrik. En ander bezienswaardig gebrandschilderd raam is dat van Abraham Torenvliet, gedateerd 1669 en gemerkt Urbis Coss, d.w.z. de Consules (de burgemeesters) van de Stad. De twee gekruiste sleutels duiden op Leiden, de Sleutelstad.
Zeer opvallend in de kerk is ook het rouwbord als een gedenkenis aan Barend Hendrik van Reede van Oudshoorn, ambachtsheer van Oudshoorn (1742-1793).

Het ontstaan van deze kerk is te danken aan de ruzie tussen twee zeventiende-eeuwse machtshebbers, te weten Hendrik Stevin, de Ambachtsheer van Alphen en Cornelis de Vlaming, Ambachtsheer van Oudshoorn. De bewoners van Oudshoorn moesten in Alphen “ter Kercke gaan”, waar ze kerkelijk toe behoorden en dat wilde Cornelis de Vlaming, die in Amsterdam woonde, natuurlijk niet. Hij wilde zijn eigen kerk in Oudshoorn hebben. De Staten van Holland en West-Friesland gaven hem daar in 1660 toestemming voor. Hij richtte in 1661 een “loots” op, waar Philips Geelkerken voor de eerste maal een preek hield gebaseerd op Exodus, hoofdstuk XX, vers 24, daar hier het altaar (zoals bij de intrede der Israelieten in Palestina) ook van aarde was.
De eerst steen werd op 18 juni 1663 gelegd door de dertienjarige Dirk de Vlaming, de enige zoon van Cornelis de Vlaming (geboren 26 mei 1650 te Amsterdam) die Dirk was genaamd naar zijn grootvader en die in 1668 op 18-jarige leeftijd overleden is.. De bouw van de kerk duurde drie jaren, van 1663 tot 1665. Over de bouw zelf is weinig bekend. De bouwmeester was waarschijnlijk Daniel Stalpaert, zoals blijkt uit een rekening d.d. 2 juli 1663. Jan Willemsz. Brederode, de stadsmetselaar uit Amsterdam, heeft het metselwerk verricht. Het timmerwerk werd uitgevoerd door Hans Jansz. van Petersom, eveneens uit Amsterdam afkomstig.
We moeten niet vergeten dat we midden in de zogenaamde Gouden Eeuw” in Holland zijn, periode gedurende welke veel mooie kerken en gebouwen ontstaan zijn. Er was veel geld in omloop dankzij de internationale handel en er waren veel bekwame architecten, vaklieden en kunstenaars ter beschikking van de opdrachtgevers.
Op 18 oktober 1665 wijdde Gerard Haak, een Duitse klerk volgens Plemper, de kerk in met een toepasselijke preek gebaseerd op Handelingen XVII-24. Hij diende de christelijke gemeenschap gedurende veertig jaar
Gerard Haak werd als dominee opgevolgd door Rutger Palidanus, dien toen Petrus Plemper zijn boek schreef in 1714, hier nog diende. We komen de familienaam van Haak weer tegen, toen twee eeuwen later een zekere Marijtje Haak op 31 maart 1904 met Arie Kroon (XI-17) in het huwelijk trad.
Over deze “Lange Arie” heeft Dick van Wingerden al uitgebreid geschreven. Hij is 55 jaar werkzaam geweest op het poldergemaal Cornelis den Hertog aan de Heuvelweg onder Woubrugge. In de Oudhoornse Kerk zijn tallen van kinderen van de familie Kroon gedoopt geworden. Mijn grootmoeder, Geertruida Kroon-Zaal, was voor haar verhuizen naar Gouwsluis in 1911, hier een getrouwe kerkgangster.
De laatste kerkdienst werd op 23 september 1979 gehouden. De kerk had een grondige restauratie nodig. Deze werd in de jaren 1979-1981 uitgevoerd. Het in volle pracht gerestaureerde17de-eeuwse kerkgebouw werd op 18 maart 1983 door Prinses Juliana heropend.

Vervoer en economie

In 1664 werd het jaagpad langs de Oude Rijn van Leiden naar Utrecht voltooid. Dit was heel belangrijk voor de economische ontwikkeling van Oudshoorn en omgeving. Het meeste verkeer en vervoer van personen en goederen ging meestal alleen over de waterwegen. De landwegen waren niet bestraat en in het slechte seizoen moeilijk begaanbaar. Nu konden door de Oude Rijn, de Gouwe, de Kromme Aar en de Heymanswetering de steden Rotterdam, Gouda, Leiden, Utrecht en Amsterdam met elkaar verbonden worden.
Door de goede verbindingen deden rijke kooplieden en industriëëlen, fraaie buitenhuizen bouwen niet alleen langs de Vecht, maar ook langs de Oude Rijn. Vanaf de Heymanswetering stonden er in de volgorde: ‘Vredelust’, ‘Buitenzorg’, ‘Woellust’ ‘Weltevreden’ en ‘Meerderrust’. Vlak naast de kerk van Oudshoorn lag het prachtige buitenverblijf ‘Rijnoord’, waar later de Martha-stichting gevestigd werd. (en waar Jan Constandse, de echtgenoot van Tine Kroon (XI-9/4) opgegroeid is)

Door de steeds toenemende bevolking en de groei van de steden in het westen van Holland, was er een voortvloeiende behoefte aan goedkope brandstof. Voorheen werd vooral hout gebruikt voor verwarming, maar dat werd nu meer voor de scheepsbouw gebruikt. Hout werd nu vervangen door turf als brandstof. In de 17de en 18de eeuw nam de veenderij zodanig toe, dat er grote plassen ontstonden in en om Aarlanderveen, Woubrugge en Oudshoorn. Met als gevolg dat weilanden en polders onder water kwamen te staan. Aan het einde van de 18de eeuw werd begonnen om die polders weer droog te malen. Eerst door windkracht met watermolens, en na de uitvinding van de stoommachine door pompstations, bediend door turbines door stoom aangedreven. Die later werden vervangen door elektrische turbines.

Aan de Rijn en aan de Heymanswetering werden kalkovens, steen- en dakpannenbakkerijen gevestigd. Er was ook de sigarenfabriek van Gevert, gevestigd in 1882 op de Hooftstraat 80 in Oudshoorn.

Aanvankelijk vestigden zich in de polders vele veeboeren. Later ging men meer over aan akkerbouw, vooral gerst en haver.

De eeuwen lange gevestigde industrie?n zijn in de 20ste eeuw van lieverlede verdwenen. De laatste dakpannenfabriek van Van Oordt aan de Heymanswetering werd in de negentiger jaren afgebroken om plaats te maken voor een nieuwe woonwijk, waar in een aantal jaren ruim twee honderd woningen zullen verrijzen. De beton- en sigarenfabrieken behoren ook al tot het verleden.

Oudshoorn, ten heden dage een zeer drukke woonwijk van Alphen aan den Rijn, was in de 18de eeuw een belangrijke plaats voor de distributie van nationale en internationale post. De herberg ‘Prins van Oranje’ geheten speelde daar een belangrijke rol. Plemper leert ons dat “daaruyt alle nagten, als op een vijfsprong, vijf rijders van Amsterdam, ‘s-Gravenhage, Gouda en Utrecht aankomen, en hunne mallen geopend, de brieven gestift, in orde geschikt, en door de hele wereld verzonden worden”.

Vlak naast “De Prins van Oranje”, stond nog een andere herberg, “de Star” genaamd. Beide herbergen waren aanlegplaatsen voor de trekschuit van Leiden naar Utrecht. De trekschuit die dienst deed tussen Amsterdam en Rotterdam, Den Haag, Leiden en Dordrecht stopte bij de “Prins van Oranje”.
De trekschuit maakte ook een halte bij de herberg ’s Molenaarsbrug. Vanouds lag op deze plaats het rechthuis van Oudshoorn. Vanaf 1732 kocht de rechtsheer van Oudshoorn de rechten om vergaderingen in de herberg “De Star” te houden. In 1860 werd besloten een gemeentehuis te bouwen. Dit werd gerealiseerd vlakbij de Heulbrug.

Oorsprong van de relaties tussen Oudshoorn en Oudtshoorn in Zuid Afrika

Maria (geboren in 1646), de enige dochter van Jonkheer Cornelis de Vlamingh, de Ambachtsheer van Oudshoorn, was kennelijke een gewilde partij. Hij trouwde haar met Pieter, baron van Reede tot Nederhorst (1645-1692), waardoor Oudshoorn in handen kwam van de Van Reedes. Zij noemden zich voortaan “Van Reede van Outshoorn”. Na Maria’s overlijden in 1732, erfde haar zoon Barend Cornelis, baron van Reede en heer van Outshoorn (1690-1750), haar bezittingen. Hij had kennelijk weinig belangstelling aan het bestuur van Oudshoorn en liet dat over aan de schout, Thomas Burchardus De Bock, in wie hij kennelijk “een blind vertrouwen had.” We zullen verder zien dat hij zich in zijn mening vergist had.

Barend’s zoon, Pieter van Reede van Outshoorn (1714-1773) werd opgeleid voor een bestuurlijke functie. Op 27-jarige leeftijd vertrok hij in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie naar Indië. Hij werd echter door de bevelhebbers van de V.O.C. in Kaap de Goede Hoop, Zuid Afrika, als opperkoopman aangesteld. Toen zijn vader in 1750 overleed werd hij door het Graafschap van Holland en West-Friesland op 7 juli 1751 aangesteld als Ambachtsheer van de Heerlijkheid ‘Outshoorn ende Gniephoek’. Pieter bleef echter in Zuid Afrika om zijn beste krachten aan de V.O.C. te wijden. Zijn werk werd zeer gewaardeerd door de Compagnie en in 1761 werd hij benoemd tot “secundus bevelhebber” van de Kaap. In 1766 keerde hij terug naar Holland omdat hij als universeel erfgenaam was aangesteld van zijn oudoom, de Engelsman William Ferdinand Cary, Lord Hunsdon, die op 13 juni 1765 overleed op de Alphense buitenplaats ‘Postrust’.

Bronnen:

Petrus Plemper: “Beschrijving van de Heerlijkheid en het Dorp Alphen aan den Rijn” (1717)
Henk Dinkelaar: “Volk op Viersprong” (1988)
Henk Dinkelaar: “Volk in Opstand” (1990)
Xander Luttik en Frits de Wilde: “Op pad langs Rijnlandse Dorpskerken” (1990)
W.Kuyper : “Het Monumentele Hart van Holland” (2003)
Frits de Wilde: “Van Kroegenpraat tot flexwerken, de geschiedenis van de gemeentehuizen in Alphen aan den Rijn” (2003)
Het hoofdstuk over Oudsthoorn (Zuid Afrika) is van de hand van J.Ph.Labordus : “Tweemaal Oudshoorn” in “De Viersprong” nr. 53 (november 1997) Orgaan van de Historische Vereniging Alphen aan den Rijn

Wapen Oudshoorn