1716: In een kort tijdsbestek besloten een aantal postmeesters de handen in elkaar te slaan
“om met elkanderen gesamentlijck onse postroutens te berijden”
over het traject van Alphen aan den Rijn tot Hamont.

Op 26 juni 1716 werd er een contract aangegaan door de postmeesters van de volgende steden, die elk hun aandeel in de kosten zouden voldoen (achter de plaatsnaam staat hun aandeel in guldens). Maastricht 400, Heusden 200, Schoonhoven 100, Amsterdam 515, ’s Hertogenbosch 315, Woudrichem 60, Gouda 240, Rotterdam 300, Breda 300, Gorinchem 400, Haarlem 150 en Leiden 150 gulden. Het exploitatietekort zouden ze in gelijke verhouding bijpassen. Het totaal ingezamelde bedrag was 3030 gulden. De kosten werden voor het eerste jaar geschat op 3059 gulden en 6 stuivers. De postmeesters van Den Haag en Delft traden als commissarissen op. Tot thesaurier der Postsociëteit was M.S. van den Kerkhoven, postmeester van Gouda, verkozen. Hij was onder meer verantwoordelijk voor de postvaliezen en verdere uitrusting der postiljons met goede postrokken, horens en carpoetsen. Aan de postmeester van Gorinchem werd 100 gulden per jaar betaald voor het sorteren der brieven. De verwisseling van de Maastrichtse, Luikse en Akense brieven zou in Tilburg gebeuren. Eéns per jaar was in de maand juni in Gouda een vergadering om de kastoestand en de klachten te bespreken. Mocht één der postmeesters te laat betalen dan mocht de thesaurier diens brieven tegenhouden tot de betaling was gebeurd. Het contract werd aangegaan voor 3 jaar en zou dus duren tot 1719.

Bron: Het boek “Hamont.
De geheimen van zijn brievenpost.
Achel op een kruispunt van
de diligences” auteurs Guido Tijskens
en Luk Van de Sijpe, pag 27, Hamont.